ECLI:NL:RVS:2007:BB6337

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200609170/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke goedkeuring wijzigingsplan agrarisch bouwperceel in Wieringermeer

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een wijzigingsplan door het college van burgemeester en wethouders van Wieringermeer, dat op 18 oktober 2006 is vastgesteld. Het wijzigingsplan betreft de aanwijzing van een nieuw agrarisch bouwperceel tegenover een specifieke locatie in de gemeente. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft op 31 oktober 2006 besloten om goedkeuring te verlenen aan dit wijzigingsplan. Appellante, die een veehouderijbedrijf exploiteert in de nabijheid van het plangebied, heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State. Zij stelt dat het gemeentelijk beleid terughoudend is ten aanzien van nieuwe agrarische bouwpercelen en dat er geen noodzaak is voor de verplaatsing van haar bedrijf.

De Raad van State heeft de zaak op 19 september 2007 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel appellante als de vertegenwoordigers van de gemeente en de betrokken partijen gehoord. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het college van burgemeester en wethouders de wijzigingsbevoegdheid alleen mag gebruiken voor de vestiging van agrarische bedrijven die in de knel zitten door ontwikkelingen van algemeen belang. De Afdeling concludeert dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat er daadwerkelijk sprake is van een knelgeval, zoals bedoeld in de Beleidsregel voor de aanwijzing van nieuwe agrarische bouwpercelen.

De Raad van State heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland vernietigd. De Afdeling oordeelt dat het bestreden besluit niet voldoet aan de vereisten van zorgvuldigheid en dat de motivering tekortschiet. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante en het griffierecht. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 24 oktober 2007.

Uitspraak

200609170/1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Wieringermeer het wijzigingsplan "Wijzigingsplan aanwijzen nieuw agrarisch bouwperceel tegenover [locatie] te [plaats]" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 31 oktober 2006, kenmerk 2006-59389, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 21 december 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 januari 2007.
Bij brief van 2 augustus 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Agriport A7 B.V." is in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ingediend door partijen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [vennoot C], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Contant, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door N. van Hoorn en D. Treffers, ambtenaren van de gemeente, en Agriport A7 B.V., vertegenwoordigd door mr. L.C.A.C. Hoogewerf, advocaat te Hoorn, daar als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het plan voorziet in de toekenning van een bebouwingsvlak aan het agrarisch perceel tegenover het [locatie] te [plaats] door middel van de toevoeging van de aanduiding "agrarisch bedrijf" aan de bestemming "Agrarisch gebied".
2.2.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
2.3.    Appellante, die op korte afstand van het plangebied woont en ter plaatse een veehouderijbedrijf exploiteert, stelt onder meer dat het gemeentelijk beleid terughoudend is als het gaat om nieuwe agrarische bouwpercelen en dat het plan in strijd is met dit gemeentelijk beleid omdat geen sprake is van een knelgeval. Volgens haar bestaat er daarom geen noodzaak voor verplaatsing van het agrarische bedrijf.
2.4.    Met betrekking tot deze stelling overweegt de Afdeling als volgt.
2.4.1.    Ingevolge artikel 22, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" kan het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de vestiging van grondgebonden agrarische bedrijven.
2.4.2.    Het college heeft met betrekking tot de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid de "Beleidsregel aanwijzing nieuwe agrarische bouwpercelen" (hierna: de Beleidsregel) vastgesteld. Deze op 25 oktober 2005 in werking getreden Beleidsregel luidt:
"Er zal alleen gebruik worden gemaakt van de in artikel 22 lid 2 opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor het aanwijzen van een nieuwe agrarische bouwkavel indien het gaat om verplaatsing van een agrarisch bedrijf dat op zijn huidige locatie binnen de gemeente Wieringermeer in de knel zit of dreigt te komen vanwege ontwikkelingen van algemeen belang."
In de toelichting bij de Beleidsregel staat onder meer dat door de realisatie van Agriport A7 sommige agrarische bedrijven moeten wijken en dat voor deze bedrijven nieuwe plekken moeten worden gevonden, onder meer door aanwijzing van nieuwe bouwkavels. Gelet op de limitatieve hoeveelheid geschikte nieuwe agrarische bouwlocaties en de hoeveelheid te verplaatsen bedrijven, wordt het raadzaam geacht voorlopig geen medewerking te verlenen aan verzoeken om nieuwvestiging maar uitsluitend aan bedrijfsverplaatsing.
2.4.3.    In de toelichting bij het wijzigingsplan is vermeld dat het nieuwe agrarische bouwperceel noodzakelijk is vanwege een bedrijfsverplaatsing van een akkerbouwbedrijf als gevolg van de ontwikkeling van Agriport A7. Dit betreft de realisatie van een groot glastuinbouwgebied met bijbehorend bedrijventerrein (agribusiness en logistiek). Het desbetreffende akkerbouwbedrijf is thans gevestigd aan de Ouderlanderweg te Wieringerwerf. De gronden van het bedrijf liggen ten oosten van de rijksweg A7 en worden zowel ten noorden als ten zuiden begrensd door de ontwikkelingen in het kader van het project Agriport A7. De gronden zelf vallen niet onder het project.
In het verzoek om door middel van de onderhavige procedure bedrijfsverplaatsing mogelijk te maken is door Agriport A7 B.V., onder meer bij brief van 2 juni 2006, vermeld dat er op twee manieren sprake is van een bedrijf dat in de knel komt door de realisering van Agriport A7.
2.4.4.    Uit de stukken is hierover gebleken dat in de eerste plaats een verbinding dient te worden aangelegd tussen het noordelijk gelegen glastuinbouwgebied en het zuidelijk gelegen bedrijventerrein van Agriport A7. Voorts dient Agriport A7 te worden ontsloten op de A7. Niet in geschil is dat deze nieuwe infrastructuur uit een oogpunt van een goede verkeersafwikkeling vanwege de realisering van Agriport A7 noodzakelijk is. De gronden tussen het noordelijk en zuidelijk deel van Agriport A7, waaronder de gronden van het te verplaatsen bedrijf zijn begrepen, zijn akkerbouwgronden waaraan het vastgelegde en beschermde teeltrecht voor Opperdoezer Rondes is verbonden. Dit bijzondere teeltrecht is grondgebonden. De voor de ontwikkelingen in het kader van Agriport A7 noodzakelijke infrastructuur wordt vanwege landschappelijke overwegingen parallel aan de A7 gerealiseerd op gronden van onder meer een bestaande akkerbouwer. Het bedrijf ten behoeve van de verplaatsing waarvan het wijzigingsplan strekt, was bereid zijn gronden met het daaraan verbonden bijzondere teeltrecht ten behoeve van de genoemde akkerbouwer af te staan en elders een nieuw agrarisch bouwperceel te betrekken. Dit maakt dan de weg vrij om de eigenaar van de gronden waarop de infrastructuur is voorzien te compenseren door hem de gronden van het te verplaatsen bedrijf aan te bieden. Indien deze minnelijke werkwijze niet zou worden gevolgd zou volgens het college een jarenlange en kostbare procedure voor het verkrijgen van de benodigde gronden voor de aanleg van deze nieuwe infrastructuur moeten worden gevolgd en zou ondertussen de bestaande infrastructuur te zwaar worden belast vanwege het verkeer tussen het glastuinbouwgebied en het bedrijventerrein.
De Afdeling overweegt dat, indien aannemelijk is dat de gronden van het bedrijf, waarop het wijzigingsplan ziet, nodig zijn ter compensatie van de akkerbouwer, die verplaatst moet worden in verband met de aanleg van de nieuwe infrastructuur, het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dat geval sprake is van een situatie die onder de werking van de Beleidsregel kan worden begrepen. Hierbij kan in aanmerking worden genomen dat aan aanpassing van de bestaande infrastructuur grote nadelen kleven en dat extra belasting van de bestaande infrastructuur een negatieve invloed zal hebben op de verkeersveiligheid.
Door appellante is evenwel gesteld dat de eigenaar van de gronden waarop de infrastructuur is voorzien zijn bedrijfsvoering heeft verplaatst naar gronden elders in de Wieringermeer, zodat er geen noodzaak was tot verplaatsing van het bedrijf, waarop het wijzigingsplan betrekking heeft. Uit de door Agriport A7 naar aanleiding van het beroepschrift ingediende reactie kan eveneens worden afgeleid dat de gronden van het te verplaatsen bedrijf niet zullen worden gebruikt voor het doel van compensatie, hetgeen ter zitting door partijen nog eens is bevestigd. Onder deze omstandigheden kan niet om deze reden worden gesproken van een knelgeval, zoals in de Beleidsregel bedoeld. Voor zover verweerder heeft gesteld dat hij er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet bekend mee was dat de bedoelde gronden niet ter compensatie zouden worden gebruikt, overweegt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat verweerder heeft volstaan met in te stemmen met de reactie van het college op de ingebrachte zienswijzen en zelf geen nader onderzoek heeft gedaan. Uit het vorenstaande volgt verweerder zich er onvoldoende van heeft vergewist of daadwerkelijk sprake is van een knelgeval, waarin het aanwijzen van een nieuwe agrarische bouwkavel gerechtvaardigd is.
2.4.5.    In de tweede plaats heeft het te verplaatsen bedrijf waarop het wijzigingsplan ziet gronden gepacht die liggen binnen het gebied waarop de ontwikkelingen in het kader van Agriport A7 zijn voorzien. Anders dan appellante, ziet de Afdeling bij de uitleg van de zinsnede dat het moet gaan om een agrarisch bedrijf dat op zijn huidige locatie binnen de gemeente Wieringermeer in de knel zit of dreigt te komen vanwege ontwikkelingen van algemeen belang, geen grond voor het oordeel dat hiermee slechts bedrijven worden bedoeld die gronden in eigendom hebben. Hiertoe kunnen ook bedrijven behoren die op gepachte gronden het bedrijf uitoefenen. De door het te verplaatsen bedrijf gepachte gronden dienen derhalve in dit geval te worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een knelgeval.
Appellante voert evenwel terecht aan dat de feiten, bekend uit de stukken, onvoldoende zijn om te kunnen beoordelen of om deze tweede reden in het onderhavige geval sprake is van een in de Beleidsregel bedoeld knelgeval. Ook ter zitting is hierover geen uitsluitsel gegeven. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder noch het college ter zitting de omvang van de gepachte gronden heeft kunnen aangeven. Wel is vast komen te staan dat de gepachte gronden een aanzienlijk kleinere omvang hebben dan de gronden behorend bij de bestaande huiskavel van het te verplaatsen bedrijf. In hoeverre deze gronden noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering is niet duidelijk geworden. Voorts staat vast dat zich op deze gronden geen bouwperceel bevindt zodat hierin geen zelfstandige reden kan worden gevonden voor de aanwijzing van een nieuw bouwperceel. Dat zich een knelgeval voordoet is derhalve onvoldoende gemotiveerd.
2.5.    Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Gelet hierop behoeft hetgeen appellante voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking meer. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.6.    Verweerder dient op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 31 oktober 2006, kenmerk 2006-59389;
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 28,63 (zegge: achtentwintig euro en drieënzestig cent); het dient door de provincie Noord-Holland aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellante het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen     w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007
357-535.