200701220/1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 9 mei 2006 heeft de gemeenteraad van Vlagtwedde het bestemmingsplan "Uitbreiding Bourtange" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 december 2006, kenmerk 2006-10.437/51/B.29, RP, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 16 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 3 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2007, hebben [belanghebbenden] te kennen gegeven als partij aan het geding te willen deelnemen. Op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht zijn zij hiertoe in de gelegenheid gesteld.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ingekomen van de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2007, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door F.W. Antoni, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad, vertegenwoordigd door E.B. de Boer, ambtenaar van de gemeente, en [een der belanghebbende] als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Appellant, wonend aan de [locatie] te [plaats], stelt in beroep dat de in het bestemmingsplan voorziene bouw van drie woningen ten noordwesten van de Van Sonoystraat verstening van het buitengebied en versnippering van bebouwing veroorzaakt, hetgeen in strijd is met het provinciaal beleid. Door de voorziene bebouwing wordt een natuurlijke lijn overschreden, waardoor de ruimtelijke structuur wordt aangetast zonder dat hiervoor dringende ruimtelijke argumenten aanwezig zijn, aldus appellant. Hierbij wijst hij er op dat ten gevolge van de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan het plan een open plek in de kom ontstaat. Voorts stelt appellant dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het belang dat gebaat is bij de bouw van de drie woningen zwaarder weegt dan de aantasting van zijn woongenot en het verdwijnen van het uitzicht.
2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bestaande bebouwingsstructuur van de Van Sonoystraat als dorpsrand niet zodanig is te waarderen, dat verdere uitbreiding van de bebouwing aldaar als een onaanvaardbare aantasting daarvan moet worden beschouwd. Daarvoor is de stedenbouwkundige opzet en de vormgeving van de bebouwing te weinig specifiek als uiterste dorpsrand opgezet, aldus verweerder. Ook het landschap is niet zodanig dat de afronding van het dorp alleen in het verlengde van de Van Sonoystraat een goede invulling zou kunnen krijgen. Voorts is verweerder met de gemeenteraad van mening dat van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat geen sprake is.
2.4. Het plan, voor zover daaraan goedkeuring is verleend, voorziet door middel van de bestemming "Woongebied" in 3 woningen aan de rand van het dorp Bourtange, ten noordwesten van de bestaande woonbebouwing - waaronder de woning van appellant - aan de Van Sonoystraat.
Aan een deel van het plan is op verzoek van de gemeenteraad in verband met tussen de gemeenteraad en verweerder gemaakte afspraken omtrent het woningbouwcontingent voor de gemeente goedkeuring is onthouden. Dit plandeel voorzag in maximaal 11 woningen in een open gebied tussen de Van Sonoystraat en de Vlagtwedderstraat, ten zuidwesten van de bestaande woonbebouwing.
2.5. Wat betreft de stelling van appellant dat de in het plan voorziene woningen het resultaat zijn van toezeggingen door het gemeentebestuur gedaan in het kader van met een derde gemaakte afspraken, overweegt de Afdeling dat deze afspraken, wat hier verder van zij, niet afdoen aan het gegeven dat een bestemmingsplan in overeenstemming dient te zijn met een goede ruimtelijke ordening. De vraag of daarmee invulling wordt gegeven aan bepaalde afspraken is hierbij in dit geval niet van belang.
Gelet op het bijzondere karakter van Bourtange als zogenoemd vestingsdorp met de daarbij behorende cultuurhistorische en archeologische waarden die zich juist ten zuidoosten van de bestaande woonbebouwing bevinden, is het standpunt van de gemeenteraad dat uitbreiding van de kern aan de noordwestzijde de enige voor de hand liggende uitbreidingslocatie is, niet onredelijk.
Voor zover appellant heeft gewezen op de omstandigheid dat goedkeuring is onthouden aan het plandeel betreffende het gebied tussen de Van Sonoystraat en de Vlagtwedderstraat, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen onlosmakelijke samenhang bestaat tussen de beide plandelen. De vraag of de in het plan voorziene woningbouw ten noordwesten van de Van Sonoystraat in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening vergt een zelfstandige afweging die in dit geval tot een positief oordeel heeft geleid. De planologische aanvaardbaarheid van woningbouw op het plandeel tussen de Van Sonoystraat en de Vlagtwedderstraat is hierbij verder niet van belang. Ter zitting heeft verweerder nog eens benadrukt dat ook wanneer het plan slechts zou hebben voorzien in enkel de drie woningen op de onderhavige locatie, hij aan het plan goedkeuring zou hebben verleend.
Het beleid, zoals neergelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Groningen 2 (POP2), is gericht op het tegengaan van verstening van het buitengebied en versnippering van het landschap. In dit verband heeft verweerder in aanmerking genomen dat in de huidige situatie de woningen met de achterzijde aan het buitengebied grenzen. De Van Sonoystraat heeft volgens hem niet de stedenbouwkundige kwaliteit om als goede afronding van de kern te dienen. De in het plan voorziene woningen brengen met zich dat de kern op deze plaats op een goede manier definitief wordt afgerond en het plan is volgens verweerder uit stedenbouwkundig oogpunt dan ook een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Hierbij heeft verweerder van belang geacht dat de woningen met de voorgevel naar het buitengebied zullen zijn gericht en dat het gaat om slechts drie vrijstaande woningen op ruime kavels waardoor er sprake blijft van doorkijk naar het buitengebied. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met het provinciaal beleid.
Voor zover appellant heeft gesteld dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast, overweegt de Afdeling dat niet kan worden ontkend dat ten gevolge van de in het plan voorziene drie woningen de woonomgeving van appellant verandert en dat zijn uitzicht wordt aangetast. De Afdeling stelt echter voorop dat in zijn algemeenheid geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Gelet op het in het plan voorziene bouwvlak is de dichtstbijzijnde woning voorzien op een afstand van ongeveer 25 meter van de woning van appellant. Voorts wordt met het plan beoogd de bouw van vrijstaande woningen op zeer ruime kavels mogelijk te maken, waardoor er een doorkijk naar het buitengebied resteert. In het licht van het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van het woon- en leefklimaat van appellant beperkt is.
2.6. De conclusie is dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of het recht. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007