200702386/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 in zaak no.
200603402/1.
Bij uitspraak van 21 februari 2007 in zaak no.
200603402/1heeft de Afdeling het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk (hierna: het college) en dat van [partij] gegrond verklaard, de desbetreffende uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 april 2006 in de zaken nos. AWB 06/1422 en 06/1423 vernietigd en het bij de rechtbank door verzoeker tegen een besluit van het college van 27 september 2005, nader aangevuld bij besluit van 1 december 2005, ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 3 april 2007 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. De gronden van dat verzoek heeft hij aangevuld bij brief van 7 mei 2007. Daarin heeft verzoeker verwezen naar eerder door hem aan de Afdeling verzonden brieven van 3, 10 en 19 maart en 2 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 2 juni, 17 en 30 juli en 16 augustus 2007 heeft verzoeker de Afdeling nader bericht.
Bij brief van 11 juni 2007 heeft het college een reactie ingediend.
Bij brief van 14 juni 2007 heeft [partij] dat gedaan.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 september 2007, waar verzoeker, bijgestaan door L.C. de Leur, is verschenen.
Voorts is daar het college, vertegenwoordigd door C.B.L.M. de Ridder, ambtenaar in dienst van de gemeente, gehoord.
2.1. Het gedane verzoek strekt tot herziening van de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 en niet tot vervallenverklaring daarvan, wat de mogelijkheden daartoe overigens zijn.
2.2. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.3. Verzoeker betoogt dat de Afdeling in de uitspraak van 21 februari 2007 van een onjuiste lezing van de bouwtekening is uitgegaan, nu volgens die tekening tussen de muur van zijn garage en de berging, voor de vergroting waarvan aan [partij] bij besluit van het college van 27 september 2005, nader aangevuld bij besluit van 1 december 2005, bouwvergunning is verleend, een ruimte van 40 millimeter ontstaat en aldus ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de verleende bouwvergunning niet in strijd is met artikel 2.5.17 van de bouwverordening van de gemeente Rijnsburg (hierna: de bouwverordening).
2.3.1. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe een partij gelegenheid te bieden om een geschil naar aanleiding van de uitspraak waarbij daarop is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen. Het biedt een partij met name niet de mogelijkheid argumenten die in de eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen.
De vraag of zich op de bouwtekening tussen de garage van verzoeker en de voorziene uitbreiding van de berging een ruimte bevindt, als bedoeld in artikel 2.5.17 van de bouwverordening, is in de procedure die tot de uitspraak van 21 februari 2007 heeft geleid aan de orde geweest. Hetgeen verzoeker aanvoert, zijn derhalve geen nieuwe feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Anders dan verzoeker betoogt, is de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht geen omstandigheid, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boermans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007