ECLI:NL:RVS:2007:BB5823

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702386/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • C.J.M. Schuyt
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake bouwvergunning en bouwverordening

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 oktober 2007 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 21 februari 2007. Het verzoeker, die woonachtig is in Katwijk, had het verzoek ingediend naar aanleiding van een uitspraak waarin het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk en dat van een andere partij gegrond was verklaard. De eerdere uitspraak had geleid tot de vernietiging van een beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage en het ongegrond verklaren van het beroep tegen een besluit van het college inzake een bouwvergunning.

Verzoeker betoogde dat de Afdeling in de eerdere uitspraak een onjuiste lezing van de bouwtekening had gemaakt, wat zou hebben geleid tot een onterecht oordeel over de verleende bouwvergunning. Hij stelde dat er een ruimte van 40 millimeter tussen zijn garage en de berging was, wat in strijd zou zijn met de bouwverordening van de gemeente Rijnsburg. De Afdeling oordeelde echter dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is om een geschil opnieuw aan de rechter voor te leggen, en dat de argumenten van verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden betroffen die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De Afdeling heeft het verzoek tot herziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling aanwezig waren, evenals een ambtenaar van Staat. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 oktober 2007.

Uitspraak

200702386/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 in zaak no.
200603402/1.
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 21 februari 2007 in zaak no.
200603402/1heeft de Afdeling het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk (hierna: het college) en dat van [partij] gegrond verklaard, de desbetreffende uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 april 2006 in de zaken nos. AWB 06/1422 en 06/1423 vernietigd en het bij de rechtbank door verzoeker tegen een besluit van het college van 27 september 2005, nader aangevuld bij besluit van 1 december 2005, ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 3 april 2007 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. De gronden van dat verzoek heeft hij aangevuld bij brief van 7 mei 2007. Daarin heeft verzoeker verwezen naar eerder door hem aan de Afdeling verzonden brieven van 3, 10 en 19 maart en 2 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 2 juni, 17 en 30 juli en 16 augustus 2007 heeft verzoeker de Afdeling nader bericht.
Bij brief van 11 juni 2007 heeft het college een reactie ingediend.
Bij brief van 14 juni 2007 heeft [partij] dat gedaan.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 september 2007, waar verzoeker, bijgestaan door L.C. de Leur, is verschenen.
Voorts is daar het college, vertegenwoordigd door C.B.L.M. de Ridder, ambtenaar in dienst van de gemeente, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het gedane verzoek strekt tot herziening van de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 en niet tot vervallenverklaring daarvan, wat de mogelijkheden daartoe overigens zijn.
2.2.    Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.3.    Verzoeker betoogt dat de Afdeling in de uitspraak van 21 februari 2007 van een onjuiste lezing van de bouwtekening is uitgegaan, nu volgens die tekening tussen de muur van zijn garage en de berging, voor de vergroting waarvan aan [partij] bij besluit van het college van 27 september 2005, nader aangevuld bij besluit van 1 december 2005, bouwvergunning is verleend, een ruimte van 40 millimeter ontstaat en aldus ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de verleende bouwvergunning niet in strijd is met artikel 2.5.17 van de bouwverordening van de gemeente Rijnsburg (hierna: de bouwverordening).
2.3.1.    Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe een partij gelegenheid te bieden om een geschil naar aanleiding van de uitspraak waarbij daarop is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen. Het biedt een partij met name niet de mogelijkheid argumenten die in de eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen.
De vraag of zich op de bouwtekening tussen de garage van verzoeker en de voorziene uitbreiding van de berging een ruimte bevindt, als bedoeld in artikel 2.5.17 van de bouwverordening, is in de procedure die tot de uitspraak van 21 februari 2007 heeft geleid aan de orde geweest. Hetgeen verzoeker aanvoert, zijn derhalve geen nieuwe feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Anders dan verzoeker betoogt, is de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht geen omstandigheid, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boermans
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
429-488.