200702025/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Dirksland,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. WRO 06/2638 van de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2007 in het geding tussen:
Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft appellant (hierna: het college) aan T.B.P. Holding B.V. (hierna: TBP) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een bedrijfspand op het perceel, gelegen tussen Korteweegje 65 en de provinciale weg N215 te Dirksland (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 april 2006 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2007, verzonden op 9 februari 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 21 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 2 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 mei 2007 heeft [wederpartij] een reactie ingediend.
Bij brief van 1 juni 2007 heeft TBP, die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, dat gedaan.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Jacobse, advocaat te Middelburg, is verschenen.
Voorts is daar het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. E. Sprietsma, ambtenaar van de provincie, gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. Het bouwplan is voorzien op het bedrijventerrein Watertoren. Het perceel heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied (1985)" de bestemming "Agrarische doeleinden". Het bouwplan is in strijd met deze bestemming. Het college heeft om realisering ervan toch mogelijk te maken krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het geen gebruik heeft mogen maken van de door gedeputeerde staten van Zuid-Holland ten behoeve van de vrijstelling verleende verklaring van geen bezwaar, heeft miskend dat ten behoeve van het bouwplan aan het bedrijventerrein Watertoren een regionale functie is toegekend die met het Streekplan Zuid-Holland Zuid (hierna: het streekplan) strookt.
2.2.1. In het streekplan is in paragraaf 3.4.3 de gewenste regionale ontwikkeling voor Goeree-Overflakkee beschreven ten aanzien van de economische structuur. In deze paragraaf is onder meer het volgende vermeld:
"Versterking van de economische structuur op het eiland kan plaatsvinden door de bestaande lokale bedrijvigheid de nodige ontplooiingsmogelijkheden te bieden. Voorzien in ruimte voor de autonome groei is op zich nog geen garantie dat deze ook daadwerkelijk bijdraagt aan het terugdringen van de uitgaande pendel. Hiervoor dient aanvullende werkgelegenheid te worden ontwikkeld, die aansluit op de bestaande, voor het eiland karakteristieke, bedrijvigheid. Het betreft voornamelijk:
- in beperkte mate vestiging van bedrijven elders toestaan.
Bij vestiging van elders zal het vooral moeten gaan om bedrijven die een meerwaarde hebben voor het eiland. De opvang van de beide laatstgenoemde categorieën zal moeten gebeuren op de regionale bedrijfsterreinen. Er zijn op Goeree-Overflakkee drie bedrijfsterreinlocaties met een (boven)regionale functie: Oude Tonge, Middelharnis en Stellendam. (…) Regionale aanvullende werkgelegenheid wordt verder geconcentreerd op nieuwe (boven)regionale bedrijfsterreinen in Oude Tonge (gelegen aan de N59) en in Middelharnis, voorzover het niet-verkeersaantrekkende bedrijven betreft.
De raming van de toekomstige behoefte van het lokale en regionale bedrijfsleven aan bedrijfsterreinen is in belangrijke mate gebaseerd op het trendmatig uitgiftepatroon. Gelet op deze lokale en regionale behoefte én om enige ruimte te bieden voor aanvullende werkgelegenheid, is voor de periode tot 2010 een aanvullende capaciteit voorzien van maximaal circa 45 ha netto. Dit is inclusief de voor Middelharnis-Oostplaat goedgekeurde uitbreiding met 11 ha netto.
Regionale bedrijfsterreinprogrammering zal moeten aangeven hoe deze oppervlakte wordt verdeeld over de kernen (zie kernpunt K4.6). Deze programmering dient ook aandacht te besteden aan de fasering van aanleg en uitgifte, en aan de gewenste profielen voor de verschillende terreinen. Zowel programmering als ontwikkeling en beheer dienen in regionaal verband plaats te vinden, bijvoorbeeld in de vorm van een bindend afsprakenkader met de samenwerkende gemeenten."
Voorts zijn in paragraaf 3.4.11 de volgende kernpunten op het gebied van de economische structuur vermeld:
"K4.5 : Streven naar meer evenwicht tussen wonen en werken op het eiland (met name terugdringen uitgaande pendel) door een selectieve stimulering van bij het eiland passende aanvullende werkgelegenheid.
K4.6: Toevoeging van maximaal 45 ha netto additionele bedrijfsterreincapaciteit tot 2010 voor de regionale en lokale behoefte. Voor de verdeling over de kernen is regionale bedrijfsterreinprogrammering vereist.
K4.7: Oude Tonge, Middelharnis en Stellendam vervullen een regionale werkgelegenheidsfunctie. Nieuwe uitbreidingsmogelijkheden in Stellendam zijn vanwege de aanwezige natuur- en landschapswaarden uiterst beperkt."
2.2.2. In een brief van 27 mei 2005 aan het college hebben gedeputeerde staten ingestemd met de "Regionale Bedrijfsterreinprogrammering Goeree-Overflakkee 2010" (hierna: de Bedrijfsterreinprogrammering) ter uitvoering van kernpunt 4.6 van het streekplan. Volgens deze brief is van de in dit kernpunt genoemde 45 ha additionele bedrijfsterreincapaciteit 2 ha bestemd voor de verplaatsing van TBP naar het bedrijfsterrein Watertoren in Dirksland. Deze verplaatsing is volgens die brief het resultaat van gezamenlijk overleg door de gemeenten Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee.
Aldus is de verplaatsing van TBP naar het bedrijventerrein aan te merken als een zelfstandig onderdeel van de Bedrijfsterreinprogrammering.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, verzet kernpunt 4.7 van het streekplan zich niet tegen dit onderdeel van de Bedrijfsterreinprogrammering, omdat dit kernpunt blijkens paragraaf 3.4.3. van dat plan slechts ziet op vestiging van nieuwe bedrijven van elders, terwijl hier een concentratie ontstaat van onderdelen van een reeds in Dirksland gevestigde onderneming.
2.2.3. De conclusie is dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college geen gebruik mocht maken van de door gedeputeerde staten afgegeven verklaring van geen bezwaar ten behoeve van de voor realisering van het bouwplan benodigde vrijstelling.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de overige bij de rechtbank aangevoerde, maar door haar niet beoordeelde, beroepsgronden alsnog beoordelen.
2.4. [wederpartij] heeft in beroep aangevoerd dat het college geen vrijstelling voor het bouwplan mocht verlenen, omdat hij bij realisering ervan omzetverlies zal leiden. Hij voert hiertoe aan dat het bedrijfspand, dat naast zijn agrarische onderneming komt te liggen, schaduw op zijn perceel zal veroorzaken en de windrichting zodanig zal beïnvloeden, dat zijn producten slechter zullen drogen.
2.4.1. Dit betoog slaagt niet. Het college heeft aan de vrijstelling ten grondslag gelegd dat de afstand tussen de gronden van [wederpartij] en de te realiseren bebouwing ongeveer dertig meter bedraagt en dat volgens de bezonningsdiagrammen die aan de ruimtelijke onderbouwing zijn toegevoegd slechts op 1 maart en op 1 september om 8.00 uur enige schaduwwerking optreedt. [wederpartij] heeft zijn stelling dat deze diagrammen onjuist zijn niet toegelicht en daarmee niet aannemelijk gemaakt. Voorts heeft het college, door [wederpartij] niet gemotiveerd bestreden, in aanmerking genomen dat de heersende windrichting zuidwest tot noordwest is, terwijl de ligging van de te realiseren bebouwing aan de oostzijde van het perceel van [wederpartij] is, zodat slechts zeer incidenteel vermindering van de wind als gevolg van die bedrijfsbebouwing zal optreden.
De conclusie is dat het in beroep aangevoerde geen grond geeft voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor de realisering van het bouwplan heeft kunnen verlenen.
2.5. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2007 in zaak no. WRO 06/2638;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boermans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007