ECLI:NL:RVS:2007:BB5787

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700915/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving bestemmingsplan door college van burgemeester en wethouders van Castricum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Castricum, dat op 29 november 2004 afwijzend heeft beslist op verzoeken tot handhaving van het bestemmingsplan voor een perceel waar een hoveniersbedrijf is gevestigd. De appellanten, die naast het perceel wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde hun bezwaar ongegrond op 2 mei 2005. De rechtbank Alkmaar heeft op 22 december 2006 het beroep van appellanten gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen van die beslissing in stand gelaten. Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden hebben aangevuld. De zaak is behandeld op 20 september 2007, waarbij zowel appellanten als het college vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het gebruik van het perceel door het hoveniersbedrijf krachtens het overgangsrecht mocht worden voortgezet. De bezwaren van appellanten richtten zich niet tegen het gebruik van het perceel, maar tegen de sloop van gebouwen en de bouw van een vervangende schuur. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het overgangsrecht het mogelijk maakte dat het hoveniersbedrijf kon blijven bestaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200700915/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. BSTPL 05/1359 van de rechtbank Alkmaar van 22 december 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Castricum.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Castricum (hierna: het college) afwijzend beslist op de verzoeken van appellanten om over te gaan tot handhaving van het bestemmingsplan voor zover het van toepassing is op het perceel [locatie] te [plaats], alwaar het [hoveniersbedrijf] is gevestigd (hierna: het hoveniersbedrijf).
Bij besluit van 2 mei 2005 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2006, verzonden op 27 december 2006, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door appellanten daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 31 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2007, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door drs. E.A. Boogaard, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is het hoveniersbedrijf bij monde van [gemachtigden] verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellanten wonen naast het perceel waar het hoveniersbedrijf is gevestigd.
2.2.    Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar gold voor het onderhavige perceel het bestemmingsplan "Buitengebied". Ingevolge dit bestemmingsplan rust op het onderhavige perceel de bestemming "semi-agrarische bedrijven".
Ingevolge artikel 5.1, onder d, van de planvoorschriften mag een op de kaart aangegeven agrarisch bouwperceel worden geëlimineerd indien niet langer een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend, waarbij aan de bestaande gebouwen met bijbehorend erf een bestemming woondoeleinden overeenkomstig artikel 10 van deze voorschriften kan worden gegeven (…)
In artikel 30, onder A, is de overgangsbepaling ten aanzien van het bouwen opgenomen.
In artikel 30, onder B, is de overgangsbepaling ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken opgenomen.
Ingevolge artikel 30, onder B, eerste lid, van de planvoorschriften mag het op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van dit plan bestaande gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat met de in dit plan aangewezen bestemming in strijd is, worden voortgezet dan wel worden gewijzigd indien de afwijking van het plan daardoor niet wordt vergroot. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is het verboden een met het plan strijdig gebruik te wijzigen in een ander met het pand strijdig gebruik, indien door deze wijziging de afwijking naar de aard wordt vergroot.
2.3.    Appellanten betogen tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de rechtsgevolgen van de door haar vernietigde beslissing op bezwaar met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand blijven.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het gebruik van het perceel door het hoveniersbedrijf krachtens het overgangsrecht mocht en mag worden voortgezet. De bezwaren van appellanten richten zich niet tegen het gebruik van het perceel als zodanig maar hebben betrekking op te slopen gebouwen en een vervangende schuur. Appellanten betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel 30, onder A, van de planvoorschriften het niet mogelijk maakt dat er een schuur komt die twee maal zo groot is. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft zich gelet op het verzoek om handhaving, de omvang van het geding en de samenhangende procedures terecht beperkt tot de vraag of het gebruik van het perceel wordt gedekt door het overgangsrecht.
Ook het betoog van appellanten dat de rechtbank ten onrechte hun stelling heeft verworpen dat handhavend moest worden opgetreden omdat gelet op artikel 5.1, onder d, van de planvoorschriften het hoveniersbedrijf opgeheven had moeten zijn voordat de bij het bedrijf behorende woning in 1997 een woonfunctie kreeg, faalt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de door appellanten getrokken conclusie niet volgt uit de tekst van artikel 5.1, onder d, van de planvoorschriften.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump     w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
224