ECLI:NL:RVS:2007:BB5505

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703408/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • E. de Groot
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering mvv-aanvraag voor kennismigrant op basis van onvoldoende kwalificaties en ervaring

In deze zaak gaat het om de weigering van de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een vreemdeling die als kennismigrant naar Nederland wilde komen. De minister van Buitenlandse Zaken had op 6 december 2006 besloten om de mvv-aanvraag te weigeren, omdat het overeengekomen salaris niet marktconform zou zijn en de werkgever niet had aangetoond dat de vreemdeling gekwalificeerd was voor de functie van chef-kok. De rechtbank had eerder de besluiten van de minister vernietigd, maar de minister ging in hoger beroep. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de minister een onjuist toetsingskader had gehanteerd. De Raad stelde vast dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling en de werkgever niet aan de voorwaarden voor de mvv voldeden. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve criteria bij de beoordeling van mvv-aanvragen en bevestigt dat de minister de verantwoordelijkheid heeft om aan te tonen dat de werkgever aan zijn verplichtingen kan voldoen. De uitspraak is gedaan in het kader van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, met specifieke verwijzingen naar de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000.

Uitspraak

200703408/1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Minister van Buitenlandse Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/61010 en 06/61011 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 17 april 2007 in de gedingen tussen:
1. [de vreemdeling],
2. [de echtgenote van de vreemdeling], mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen,
en
appellant.
1. Procesverloop
Op 15 juni 2006 hebben [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) en [de echtgenote van de vreemdeling] (hierna: de echtgenote van de vreemdeling; tezamen hierna: de vreemdelingen), mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen, aanvragen ingediend om hun een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen.
Bij besluit van 17 augustus 2006 heeft appellant (hierna: de minister) het door de vreemdelingen gemaakte bezwaar tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvragen ongegrond verklaard en het door de vreemdelingen gemaakte bezwaar tegen de weigering hun een mvv te verlenen eveneens ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2006 heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de minister nieuwe besluiten op het gemaakte bezwaar neemt.
Bij onderscheiden besluiten van 6 december 2006 heeft de minister het door de vreemdelingen gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 17 april 2007, verzonden op 18 april 2007, heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de aanvragen dienen te worden ingewilligd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 mei 2007 hebben de vreemdelingen een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de grieven klaagt de minister dat de rechtbank, door te overwegen dat voor de definiëring van kennismigranten geen ruimte bestaat voor toetsing aan andere criteria dan het salariscriterium, heeft miskend dat de aspecten die zijn genoemd in het besluit van 6 december 2006 betreffende de vreemdeling betrekking hebben op de vraag of de vreemdeling en zijn werkgever daadwerkelijk uitvoering zullen geven aan de arbeidsovereenkomst, waarin het salaris is opgenomen.
Voorts klaagt de minister dat de rechtbank, door te overwegen dat de kwalificaties en werkervaring van de vreemdeling zien op de marktconformiteit van het salaris en dat uit het besluit van 6 december 2006 betreffende de vreemdeling niet duidelijk en kenbaar naar voren komt of er onvoldoende financiële basis is voor de werkgever om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen dan wel dat niet aannemelijk is dat de werkgever deze verplichtingen, zoals het daadwerkelijk uitbetalen van het vereiste salaris, zal nakomen, heeft miskend dat hij gemotiveerd en duidelijk heeft aangegeven dat niet aannemelijk wordt geacht dat aan de vreemdeling het aangegeven jaarsalaris zal worden betaald en dat niet aannemelijk is dat de vreemdeling en de werkgever daadwerkelijk uitvoering zullen geven aan de arbeidsovereenkomst.
Ten slotte klaagt de minister dat de rechtbank, door te overwegen dat met de besluiten van 6 december 2006 geen uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 26 oktober 2006, heeft miskend dat met inachtneming van die uitspraak duidelijk en aanvullend is gemotiveerd waarom hij van oordeel is dat de vreemdeling en de werkgever niet daadwerkelijk uitvoering zullen geven aan de arbeidsovereenkomst.
2.1.1. Ingevolge artikel 72, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens die wet.
Voor verblijf hier te lande van langer dan drie maanden behoeft een vreemdeling een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 13 van de Vw 2000. Met het oog hierop pleegt een aanvraag om verlening van een mvv door de minister te worden getoetst aan dezelfde criteria als die, welke gelden voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van zodanige vergunning.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
Ingevolge artikel 3.4 , eerste lid, aanhef en onder y, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) houden de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperkingen verband met verblijf als kennismigrant, als bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (hierna: het Besluit).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland zonder tewerkstellingsvergunning arbeid te laten verrichten.
Ingevolge artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit is, voor zover thans van belang, het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die in het bezit is van een mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel 'kennismigrant' waarvoor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 is aangevraagd en die als kennismigrant als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder y, van het Vb 2000 in Nederland wordt tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling en van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, indien hij de leeftijd van dertig jaar nog niet heeft bereikt, ten minste € 33.000,00 per jaar bedraagt, dan wel indien hij dertig jaar of ouder is, ten minste € 45.000,00 bedraagt en van wiens werkgever de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een door hem bij ministeriële regeling vastgestelde verklaring heeft ontvangen betreffende op de werkgever rustende verplichtingen.
Ingevolge artikel 1d, derde lid, van het Besluit herziet de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar, de in het eerste lid genoemde bedragen, met de procentuele wijziging van het meest recente indexcijfer der CAO-lonen, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voor het jaar 2006 zijn deze bedragen bepaald op € 33.363,00 respectievelijk € 45.495,00.
In paragraaf B15/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), zoals deze luidde ten tijde van belang, is vermeld dat, voor zover thans relevant, het van belang is om vast te stellen of het aannemelijk is dat de werkgever de verplichtingen die hij in de in artikel 1d, eerste lid, van het Besluit bedoelde verklaring aangaat ook daadwerkelijk zal (kunnen) nakomen. Ten bewijze daarvan dient de verklaring met stukken te worden gestaafd. Indien niet aannemelijk is dat de werkgever de in de verklaring neergelegde verplichtingen zal (kunnen) nakomen, wordt een negatief advies aan de werkgever verstrekt dan wel wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen.
2.1.2. In de Nota van Toelichting op artikel 1d van het Besluit (Staatsblad 2004, 481; hierna: de Nota van Toelichting) is vermeld dat, om het begrip kennismigrant te definiëren, voor één objectief criterium is gekozen, te weten het salariscriterium. Het salaris van een werknemer of een ambtenaar weerspiegelt zijn waarde op de Nederlandse arbeidsmarkt. Voor een deel wordt deze waarde bepaald door de opleiding van de arbeidsmigrant. De regering heeft echter afgezien van de voorwaarde dat de kennismigrant over een bepaald niveau van opleiding moet beschikken, omdat het opleidingsniveau als zodanig niet bepalend is voor de arbeidsproductiviteit en de innovativiteit van de arbeidsmigrant. Zo kunnen ook vreemdelingen met een middelbare beroepsopleiding in met name het midden- en kleinbedrijf een belangrijke innovatieve bijdrage aan de Nederlandse economie leveren.
2.1.3. In de uitspraak van 26 oktober 2006 heeft de rechtbank overwogen dat er, gelet op de wens van het kabinet te voorkomen dat er toch nog subjectieve criteria worden gesteld naast het in regelgeving en beleid neergelegde objectieve looncriterium, geen ruimte bestaat voor een aanvullend criterium als 'marktconformiteit van het salaris'. Indien aan het loonvereiste wordt voldaan, kan de verzochte mvv uitsluitend worden geweigerd indien op voorhand evident is dat de desbetreffende werkgever niet zal of niet zal kunnen voldoen aan hetgeen in de arbeidsovereenkomst is bepaald. De minister dient zijn standpunt dat de vreemdeling niet aan de vereisten voor vergunningverlening voldoet op dit punt nader te motiveren, waarbij een enkele verwijzing naar het feit dat het overeengekomen salaris niet marktconform is, gelet op het vorenoverwogene, ontoereikend is, aldus de rechtbank.
2.1.4. De aanvraag van de vreemdeling strekt ertoe om hem een mvv te verlenen met als doel 'verblijf als kennismigrant'. De aanvraag van de echtgenote van de vreemdeling, mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen, strekt ertoe om haar een mvv te verlenen met als doel 'verblijf bij echtgenoot, [naam van de vreemdeling]' en 'gezinshereniging bij [naam van de vreemdeling]'. De aanvraag van de echtgenote van de vreemdeling is geheel afhankelijk van die van de vreemdeling.
Aan het besluit van 6 december 2006 betreffende de vreemdeling is ten grondslag gelegd dat deze sedert 1 september 1996 bij de werkgever in dienst is als afwasser, dat de werkgever niet door middel van bescheiden heeft gestaafd dat de vreemdeling gekwalificeerd is om de functie van chef-kok uit te oefenen en dat evenmin gebleken is dat de vreemdeling enige ervaring op dit gebied heeft opgedaan en dat het marktconforme salaris aanzienlijk lager ligt dan het overeengekomen jaarsalaris van € 45.504,00. Gelet op deze omstandigheden acht de minister niet aannemelijk dat de vreemdeling en de werkgever daadwerkelijk uitvoering aan de arbeidsovereenkomst zullen geven, en evenmin dat de werkgever de in de verklaring met betrekking tot de toelating van kennismigranten neergelegde verplichtingen zal nakomen.
2.1.5. In het besluit van 6 december 2006 betreffende de vreemdeling heeft de minister, door niet alleen te wijzen op het feit dat het overeengekomen salaris niet marktconform is, maar ook bij zijn oordeel te betrekken dat de werkgever niet door middel van bescheiden heeft gestaafd dat de vreemdeling gekwalificeerd is om de functie van chef-kok uit te oefenen en dat evenmin gebleken is dat de vreemdeling enige ervaring op dit gebied heeft opgedaan, nader gemotiveerd waarom op voorhand aannemelijk is dat niet zal of niet zal kunnen worden voldaan aan hetgeen in de arbeidsovereenkomst is bepaald. Artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, de daarop gegeven toelichting in de Nota van Toelichting en het beleid als vermeld in de Vc 2000 bieden geen grond voor het oordeel dat in een dergelijke situatie de verblijfsvergunning met het oog waarop de vreemdeling de mvv heeft aangevraagd niet mag worden geweigerd.
De rechtbank heeft mitsdien ten onrechte overwogen dat in de besluiten van 6 december 2006 een onjuist toetsingskader is gehanteerd en geen juiste uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 26 oktober 2006.
De grieven slagen.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling gelet op het vorenoverwogene de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 6 december 2006 van de minister alsnog ongegrond verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 17 april 2007 in de zaken nos. AWB 06/61010 en 06/61011;
III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. De Groot
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2007
210
Verzonden: 2 oktober 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak