ECLI:NL:RVS:2007:BB5253

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703094/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigheid van taalanalisten in asielprocedures en contra-expertise in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 september 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de vreemdeling, waarbij de staatssecretaris zich baseerde op een taalanalyse van het Bureau Land en Taal (BLT). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de taalanalyse onvoldoende bewijs bood om de afwijzing te rechtvaardigen, en dat de contra-expertise van dr. O. Nkulu Kabuya, die de vreemdeling had ingediend, voldoende aanknopingspunten bood om aan de conclusies van het BLT te twijfelen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de contra-expertise, die was opgesteld door een academisch opgeleide linguïst met expertise in het Swahili, niet alleen onafhankelijk was, maar ook voldoende onderbouwd. De Raad stelde vast dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de opsteller van de contra-expertise niet deskundig was, en dat de rechtbank terecht had overwogen dat er geen redenen waren om aan de deskundigheid van de opsteller te twijfelen. De Raad benadrukte dat de vreemdeling de mogelijkheid had om de taalanalyse te weerleggen door middel van contra-expertise, en dat de resultaten van de taalanalyse niet als voldoende bewijs konden worden aangemerkt zonder controleerbare onderbouwing.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor zorgvuldige en onafhankelijke taalanalyses in asielprocedures, en dat de resultaten van dergelijke analyses kritisch moeten worden beoordeeld in het licht van contra-expertise. De Raad veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep waren gemaakt.

Uitspraak

200703094/1.
Datum uitspraak: 20 september 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/49275 van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 27 maart 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 maart 2007, verzonden op 4 april 2007, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant (hierna: de staatssecretaris) opnieuw op de aanvraag beslist met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brieven van 16 en 17 mei 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De staatssecretaris klaagt in grief 1 dat samengevat weergegeven de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de deskundigheid van de opsteller van de contra-expertise, aangezien niet is gebleken dat deze een specifieke expertise heeft op het gebied van de talen en taalsituatie in Burundi. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank niet onderkend dat de opsteller van de contra-expertise zijn deskundigheid niet aan de hand van objectief verifieerbare bronnen aannemelijk heeft gemaakt, zodat onvoldoende is komen vast te staan dat hij ter zake van het Burundese Swahili deskundig is. Voorts is volgens de staatssecretaris van belang dat niet is gebleken dat de selectieprocedure die de Taalstudio hanteert met die van het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) vergelijkbaar is. Evenmin is gebleken dat de opsteller van de contra-expertise onder een vergelijkbaar toezicht staat als de taalanalisten van het BLT en, zoals zij, aan een voortdurende kwaliteitscontrole is onderworpen.
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 maart 2005 in zaak no. 200409345/1, JV 2005/188), komt de minister, door in het kader van het onderzoek naar de nationaliteit, dan wel naar het land of de plaats van herkomst van de desbetreffende vreemdeling, een taalanalyse te laten uitvoeren, deze vreemdeling tegemoet bij de voldoening aan de op hem rustende verplichting om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, in het geval twijfel is gerezen aan de gestelde identiteit en nationaliteit. Wanneer de taalanalyse deze twijfel niet wegneemt, kan de desbetreffende vreemdeling deze door het laten verrichten van een contra expertise alsnog trachten weg te nemen. Hiertoe kan hij de band waarop het gesprek ten behoeve van de taalanalyse is opgenomen, door een zelf gekozen deskundige laten beoordelen en het rapport taalanalyse zonodig van commentaar laten voorzien.
Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 september 2005 in zaak no. 200503303/1, JV 2005/434), dient een op verzoek van de desbetreffende vreemdeling verrichte taalanalyse, om als contra-expertise te kunnen dienen, op zorgvuldige wijze, met de nodige waarborgen omkleed, door een onafhankelijke deskundige te worden verricht. De aldus verkregen onderzoeksresultaten kunnen slechts als tegenbewijs worden aangemerkt, indien controleerbaar is door wie en onder welke omstandigheden het desbetreffende onderzoek heeft plaatsgevonden.
2.1.2. Uit de door dr. O. Nkulu Kabuya opgestelde contra-expertise en de, bij brief van 16 mei 2007 door de vreemdeling overgelegde, brief van de Taalstudio welk bureau de opstelling van de contra-expertise heeft verzorgd en begeleid van 15 mei 2007 blijkt dat de opsteller van de contra-expertise een academisch opgeleide linguïst is die op een onderzoek naar een variant van het Swahili uit de Democratische Republiek Congo is gepromoveerd, dat hij empirisch onderzoek naar andere varianten van het Swahili in het Grote Merengebied, onder meer het Burundese Swahili, heeft gedaan en dat hij moedertaalspreker van het Swahili is. Uit voormelde brief van de Taalstudio komt verder naar voren dat de opsteller van de contra-expertise geselecteerd en werkzaam is volgens de criteria en richtlijnen van de “Guidelines for the Use of Language Analysis in Relation to Questions of National Origin in Refugee Cases”.
Deze gegevens zijn controleerbaar en bieden geen grond voor het oordeel dat de opsteller van de contra-expertise niet onafhankelijk is. Zij bieden evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen aanknopingspunten bestaan om aan de deskundigheid van de opsteller van de contra expertise te twijfelen. Het desbetreffende rapport moet reeds hierom als een deskundig tegenadvies worden beschouwd, zodat de staatssecretaris niet kan worden gevolgd in het betoog dat een opsteller van een contra-expertise slechts dan als deskundige kan worden aangemerkt, indien de selectieprocedure en het toezicht waaraan hij is onderworpen aan die van het BLT gelijkwaardig zijn.
2.1.3. Grief 1 faalt.
2.2. In grief 2 klaagt de staatssecretaris dat - samengevat weergegeven - de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de contra-expertise zodanige vraagtekens plaatst bij de conclusies van het rapport taalanalyse van het BLT, dat laatstvermeld rapport niet als een voldoende draagkrachtige onderbouwing van het besluit van 7 oktober 2005 kan gelden. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bevindingen van de taalanalist mede op de uitspraak en het gebrek aan kennis van de vreemdeling van het Kirundi en het gestelde land van herkomst zijn gebaseerd. Volgens de staatssecretaris is niet gebleken dat de opsteller van de contra-expertise als deskundig kan worden aangemerkt op het gebied van het Kirundi en de cultuur en geografie van Burundi. De bevindingen van het BLT hieromtrent zijn derhalve met de contra-expertise niet weerlegd. Voorts is de rechtbank er volgens de staatssecretaris ten onrechte aan voorbijgegaan dat het Kirundi de nationale taal van Burundi is, in het algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake Burundi van januari 2005 staat dat het nauwelijks denkbaar is dat personen van Burundese nationaliteit geen Kirundi kunnen spreken en het ontbreken van deze vaardigheid de vreemdeling buiten de spraakgemeenschap van Burundi plaatst. Bovendien heeft de opsteller van de contra-expertise volgens de staatssecretaris geen enkele onderbouwing gegeven van zijn stelling dat de door hem genoemde kenmerken specifiek zijn voor het Swahili zoals dat in Burundi wordt gesproken.
2.2.1. In het besluit van 7 oktober 2005, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen daartoe, heeft de minister zich onder verwijzing naar het rapport taalanalyse van het BLT van 29 juli 2005 op het standpunt gesteld dat de vreemdeling over haar nationaliteit ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Volgens dat rapport is de vreemdeling eenduidig niet tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi te herleiden, aangezien zij - samengevat weergegeven - niet in staat is gedetailleerde informatie over het beweerde land van herkomst te verschaffen, Kirundi woorden niet correct uitspreekt en in het algemeen geen standaard Swahili en evenmin de standaardgrammatica van het Swahili gebruikt.
De opsteller van eerdervermelde contra-expertise van 8 november 2006 twijfelt niet aan de herkomst van de vreemdeling uit Burundi, aangezien zij details over haar beweerdelijke plaats van herkomst kan verschaffen, Swahili spreekt doordrenkt met woorden die bij Burundese sprekers van het Swahili gebruikelijk zijn en op het Kirundi kan reageren en op een basaal niveau vertalingen kan geven.
Het BLT heeft op 4 december 2006 een reactie op deze contra expertise gegeven. Volgens deze reactie samengevat weergegeven is de opsteller van de contra-expertise geen ‘native speaker’ van het Swahili of Kirundi van Burundi en is onduidelijk waarop de opsteller van de contra expertise de conclusie, dat hij sterk gelooft dat de vreemdeling tot Burundi herleidbaar is, baseert en geeft hij voor zijn stelling dat de kenmerken van het Swahili dat de vreemdeling spreekt, specifiek voor Burundi zijn, geen onderbouwing. Het BLT handhaaft het standpunt dat de vreemdeling eenduidig niet uit Burundi afkomstig is.
Bij eerdervermelde brief van 16 mei 2007 heeft de vreemdeling naar aanleiding van de reactie van het BLT van 4 december 2006 een reactie van de opsteller van de contra-expertise overgelegd. Daarin wordt vermeld dat - samengevat weergegeven - de stelling dat uit de contra-expertise niet zou blijken waarop de opsteller daarvan zijn conclusie baseert, feitelijke grondslag mist, waarbij wordt ingegaan op het gebruik van het Swahili door de vreemdeling en haar beperkte kennis van het Kirundi, als vermeld in de contra-expertise.
2.2.2. De opsteller van de contra-expertise geeft in zijn rapport onder meer, met voorbeelden onderbouwd, aan dat de vreemdeling woorden en uitdrukkingen gebruikt die specifiek uit het Burundese Swahili afkomstig zijn, hoe bepaalde uitdrukkingen in andere varianten van het Swahili zouden hebben geluid en dat de vreemdeling haar gestelde plaats van herkomst gedetailleerd kent. De opsteller van de contra-expertise heeft aldus gemotiveerd geconcludeerd dat hij geen twijfel heeft omtrent de Burundese herkomst van de vreemdeling, waarbij het Swahili dat zij spreekt en de details die zij heeft gegeven omtrent haar gestelde plaats van herkomst zijn betrokken.
De stelling van de staatssecretaris dat de opsteller van de
contra-expertise op het gebied van het Kirundi niet specifiek deskundig zou zijn doet in dit geval niet ter zake, nu volgens deze opsteller uit het
Swahili-taalgebruik van de vreemdeling eenduidig kan worden afgeleid dat zij uit Burundi afkomstig is. Dat in het ambtsbericht inzake Burundi van januari 2005 is vermeld dat nauwelijks denkbaar is dat personen van Burundese nationaliteit geen Kirundi kunnen spreken doet hier evenmin aan af, omdat het BLT zich niet op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling in het geheel geen Kirundi spreekt. Daar komt bij dat aan bedoelde passage uit het ambtsbericht, gegeven haar context, niet zonder meer de betekenis toekomt die de staatssecretaris daaraan hecht.
2.2.3. Mede gezien de bij voormelde brief van 16 mei 2007 overgelegde reactie van de opsteller van de contra-expertise en in aanmerking genomen dat de rechter, evenmin als de staatssecretaris, met betrekking tot de herkomstbepaling van een vreemdeling op basis van taalkenmerken en geografische kennis over deskundigheid beschikt, heeft de rechtbank in de door de vreemdeling overgelegde contra-expertise terecht concrete aanknopingspunten aanwezig geacht voor twijfel aan de inhoud van de door het BLT verrichte taalanalyse, zodat die taalanalyse niet als een voldoende draagkrachtige onderbouwing van het besluit van 7 oktober 2005 kan gelden.
2.2.4. Ook grief 2 faalt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Schuurman
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2007
282-490.
Verzonden: 20 september 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak