ECLI:NL:RVS:2007:BB5223

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706498/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Vlasblom
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake belastingvrijstelling voor werknemers van het Europese Octrooibureau

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 oktober 2007 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoeker, die in de categorie van 'permanent residents' valt volgens het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken. De Minister verklaarde het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna zowel de Minister als verzoeker hoger beroep instelden bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 27 september 2007 werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker vroeg om erkenning als niet-permanent resident om belastingvrijstelling te verkrijgen voor een personenauto. De Voorzitter oordeelde dat de mededeling van de Minister aan het Europese Octrooibureau geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en dat verzoeker geen belanghebbende is. De Voorzitter concludeerde dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar waarschijnlijk in stand zal blijven, en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200706498/2.
Datum uitspraak: 5 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker
de Minister van Buitenlandse Zaken
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/536 van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 juli 2007 in het geding tussen:
verzoeker,
en
de Minister van Buitenlandse Zaken.
1.    Procesverloop
Bij brief van 25 juli 2006 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister) aan het Europese Octrooibureau (EOB) medegedeeld dat verzoeker valt in de categorie van "permanent residents" zoals omschreven in het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer.
Bij besluit van 11 december 2006 heeft de Minister het door verzoeker daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2007, verzonden op 31 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door verzoeker daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de Minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2007, hoger beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker hoger beroep ingesteld, onderscheidenlijk de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2007, waar verzoeker in persoon en de Minister, vertegenwoordigd door mr. S.G. Kemble en mr. drs. G.H. van den Borne, beiden ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het verzoek strekt er toe dat de Voorzitter een voorziening treft inhoudende dat verzoeker door de Minister alsnog wordt aangemerkt als niet-permanent resident teneinde als werknemer van een internationale organisatie, het EOB, te worden vrijgesteld van het betalen van belasting van personenauto's en motorrijwielen en belasting over de toegevoegde waarde voor een door verzoeker aanschafte personenauto.
2.2.    In hoger beroep ligt allereerst voor de vraag of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat verzoeker geen belanghebbende is bij de brief van 25 juli 2006, alsmede de vraag of zij de Minister had moeten volgen in zijn standpunt dat die brief geen besluit is als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Naar voorlopig oordeel van de Voorzitter heeft de Minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de mededeling van 25 juli 2006 aan het EOB geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Deze mededeling is niet gericht op enig rechtsgevolg, gebaseerd op enig aan een aan het nationale recht ontleende bevoegdheid of taak van de Minister. Zij is gedaan in de verhouding tussen de Nederlandse Staat en het EOB, welke verhouding beheerst wordt door het Protocol on privileges and immunities of the European Patent Organisation (hierna: het Protocol) en de overeenkomst tussen de Europese Octrooiorganisatie en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende het onderdeel van het Europees Octrooibureau in 's-Gravenhage inclusief afzonderlijke overeenkomst (hierna: de Zetelovereenkomst), waarbij ten behoeve van het goed functioneren van die organisatie in privileges en immuniteiten is voorzien. De aanspraak op die privileges en immuniteiten, waaronder de vrijstelling voor werknemers van de EOB van het betalen van belasting van personenauto's en motorrijwielen en van belasting over de toegevoegde waarde voor de aanschaf van een personenauto, vloeit voort uit het Protocol en de Zetelovereenkomst. De mededeling daarover van de Minister, noch de statusvermelding op een door hem te verstrekken identiteitskaart is daarvoor constitutief. De in voormelde verhouding omtrent de uitleg of toepassing van de Zetelovereenkomst kunnen door partijen ingevolge artikel 19 van die overeenkomst worden voorgelegd aan een scheidsgerecht.
2.3.    Op grond van vorenoverwogene acht de Voorzitter het waarschijnlijk dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van verzoeker in rechte stand zal houden. De Voorzitter ziet daarom geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Poot
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2007
362.