200700345/1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. SBR 05/3494 en SBR 05/3495 van de rechtbank Utrecht van 6 december 2006 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Nieuwegein.
Bij besluit van 14 december 2004 heeft de raad van de gemeente Nieuwegein (hierna: de gemeenteraad) de verzoeken van appellanten om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 22 september 2005 heeft de gemeenteraad de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2006, verzonden op 8 december 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten van 22 september 2005 (lees: het bestreden besluit van 22 september 2005) vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 12 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 februari 2007 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2007, waar [appellant A] in persoon en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. O. Claasen, ambtenaar in dienst bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de door de gemeenteraad op 27 september 1973 vastgestelde "Procedureverordening planschadevergoeding" (hierna: de procedureverordening) geeft de gemeenteraad aan de schadebeoordelingscommissie (hierna: de planschadecommissie) onder toezending van de aanvraag opdracht ter zake advies uit te brengen.
Ingevolge artikel 5 van de procedureverordening bestaat de planschadecommissie uit drie leden, die voor ieder verzoek afzonderlijk door de gemeenteraad worden benoemd.
2.2. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenteraad de verzoeken van appellanten voor advies heeft voorgelegd aan de schadeadviescommissie ODplus BV en dat die commissie blijkens haar advies van 17 augustus 2004 uit twee leden bestond. Zij heeft overwogen, samengevat en voor zover thans van belang, dat dit advies derhalve in strijd met artikel 5 van de procedureverordening tot stand is gekomen en dat de gemeenteraad in strijd met artikel 3:9 van de Awb heeft gehandeld, door dit advies aan het besluit van 22 september 2005 ten grondslag te leggen. Zij heeft dit besluit daarom vernietigd.
De rechtbank heeft voorts onderzocht of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daarvoor heeft zij bepalend geacht het antwoord op de vraag of naleving van de verordening naar redelijke verwachting tot een andersluidend advies en dientengevolge tot een andersluidend besluit zou hebben geleid. De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord en daarom de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
2.3. Van de vernietiging van het besluit van 22 september 2005 door de rechtbank omdat het aan dit besluit ten grondslag liggende advies van ODplus niet zorgvuldig tot stand is gekomen, moet thans worden uitgegaan, aangezien de gemeenteraad tegen dit oordeel niet is opgekomen en die beslissing niet onlosmakelijk samenhangt met de beslissing waartegen het hoger beroep van appellanten is gericht.
In geding is thans uitsluitend de beslissing van de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Zij voeren aan, samengevat en voor zover thans van belang, dat de vernietiging van dit besluit tot gevolg had moeten hebben dat een nieuw planschadeadvies zou zijn opgesteld.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 6 juli 1995 in zaak no. G09.92.0094, BR 1996, 661 en 19 juli 2006 in zaak no.
200510441/1, moet uit het oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding van een beslissing op een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de WRO, mede gelet op de belangen van verzoeker hierbij, advisering door een onafhankelijke deskundige in het algemeen noodzakelijk worden geacht. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het advies van ODplus onzorgvuldig tot stand is gekomen en het daarom niet aan het besluit van 22 september 2005 ten grondslag mocht worden gelegd, is aan dit vereiste met betrekking tot het verzoek van appellanten niet voldaan.
De beoordeling van het verzoek om planschadevergoeding betreft in het bijzonder de vraag of appellanten door de planologische mutatie in een nadeliger planologische positie zijn geraakt, waardoor zij schade lijden. Het antwoord op die meeromvattende vraag vereist deskundige voorlichting, reden waarom de gemeenteraad ingevolgde de procedureverordening een aanvraag om planschadevergoeding ter advisering dient voor te leggen aan een schadecommissie, bestaande uit 3 leden.
De door de rechtbank opgeworpen vraag of naleving van de procedureverordening naar redelijke verwachting tot een ander advies zou hebben geleid stond ter beoordeling van de derde, niet ingeschakelde deskundige en niet van de rechtbank, waarbij van belang is, dat het niet enkel een rechtsvraag betrof. De rechtbank heeft daarom ten onrechte op grond van haar eigen oordeel dienaangaande de rechtsgevolgen van het besluit van 22 september 2005 in stand gelaten.
Het betoog van appellanten slaagt. Hetgeen zij verder in hoger beroep hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 22 september 2005 in stand zijn gelaten. De gemeenteraad dient met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank en van deze uitspraak, mede aan de hand van een zorgvuldig en in overeenstemming met de procedureverordening tot stand gekomen deskundigenadvies, opnieuw te beslissen op de gemaakte bezwaren.
2.6. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken. Nu het hoger beroepschrift door een kantoorgenoot van [appellant A] is opgesteld, tussen appellanten een familierelatie bestaat en zij gezamenlijk in hoger beroep zijn gekomen, is geen sprake van proceskosten die zij in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs hebben moeten maken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 december 2006 in de zaken nos. SBR 05/3494 en SBR 05/3495, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
III. gelast dat de gemeente Nieuwegein aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Poot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007