200508082/1 en 200701178/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken van 8 september 2005, in zaken nos. AWB 04/821 en 05/45, van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg en van 29 januari 2007, in zaak no. AWB 05/1354, van de rechtbank Middelburg in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Bij besluit van 19 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het uitbreiden van een garage/werkplaats op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 september 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 augustus 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 april 2004 in zaak no.
200306302/1heeft de Afdeling het daartegen door appellant ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 11 augustus 2003 vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 september 2002 ongegrond heeft verklaard, dat beroep in zoverre gegrond verklaard en het besluit van 3 september 2002 vernietigd.
Bij besluit van 23 november 2004 heeft het college de door [vergunninghouder] gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd wat betreft de op de bouwtekening aangegeven luifel aan de voorzijde van de garage. Voor het overige heeft het college de bouwvergunning en vrijstelling in stand gelaten en besloten de luifel te gedogen (hierna: het gedoogbesluit).
Bij uitspraak van 8 september 2005, verzonden op 20 september 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep, voor zover daarin opnieuw op diens bezwaren is beslist, ongegrond verklaard en het beroep, voor zover gericht tegen het gedoogbesluit, ter behandeling als bezwaarschrift aan het college doorgezonden. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep is bij de Afdeling bekend onder no. 200508082/1. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 oktober 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 januari 2006 heeft het college in die zaak van antwoord gediend.
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 november 2004, voor zover dit het gedoogbesluit betrof, ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd onder uitbreiding van de motivering ervan.
Bij uitspraak van 29 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 januari 2006 vernietigd en bepaald dat het college binnen twaalf weken na de datum waarop de uitspraak is verzonden een nieuw besluit neemt met inachtneming van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep is bij de Afdeling bekend onder no. 200701178/1. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 april 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Bij besluit van 24 april 2007 heeft het college, opnieuw beslissend op het bezwaar van appellant tegen het gedoogbesluit, besloten niet handhavend op te treden tegen de luifel.
Bij brief van 4 juni 2007 heeft appellant tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 26 juni 2007 heeft de rechtbank dit beroep doorgezonden naar de Afdeling.
Bij brief van 3 juli 2007 heeft appellant dat beroep aangevuld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Spierdijk, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het - inmiddels gerealiseerde - bouwplan voorziet in de uitbreiding aan de achterzijde van een gebouw, waarin een garagebedrijf is gevestigd, en het plaatsen van een luifel aan de voorzijde van dat gebouw. De luifel omvat de overkapping (overstek) van 2,65 m diep, die zich uitstrekt over de gehele breedte van de garage op het perceel. De overkapping is één geheel met het dak van de garage. De pilaren aan het uiteinde van de overkapping vormen onderdeel van de draagconstructie van het dak. De luifel overschrijdt de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestane bebouwingsgrens met 2,50 m.
Ten aanzien van het hoger beroep in zaak no. 200508082/1
2.2. Appellant heeft ter zitting de beroepsgrond ingetrokken dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de beslissing op bezwaar van 23 november 2004 ten onrechte heeft afgezien van vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten.
2.3. Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 8 september 2005 ten onrechte heeft geoordeeld dat het college terecht deels de aanvraag om bouwvergunning heeft geweigerd en deels in stand heeft gelaten. Appellant voert in dit verband aan dat bij een aanvraag om bouwvergunning die betrekking heeft op een gebouw dat zowel visueel als constructief één geheel vormt, het rechtens niet mogelijk is om de vergunning deels te verlenen en deels te weigeren.
2.3.1. Dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de hiervoor onder 1 genoemde uitspraak van 21 april 2004, vormt de luifel een onverbrekelijk geheel met (de rest van) het gebouw. Het bouwplan dient derhalve als één geheel aan de maatstaven als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet te worden getoetst. Voorts bevindt de luifel zich buiten de bebouwingsstrook als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder a, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Nu het bouwplan ook op dit punt in strijd is met het bestemmingsplan, had het college, gelet op onder meer de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2000, zaak no. 200000603/1 (Gst. 2001, 7138, 8), het besluit van 19 februari 2002 moeten herroepen en de aanvraag om bouwvergunning voor het bouwplan geheel moeten afwijzen of de bij besluit van 19 februari 2002 verleende bouwvergunning in stand moeten laten met verlening van vrijstelling voor zowel de overschrijding van het bebouwingsvlak aan de achterzijde van de garage als voor de overschrijding van de bebouwingsstrook aan de voorzijde van de garage. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
2.4. Nu, gelet op hetgeen in 2.3.1 is overwogen, het hoger beroep reeds slaagt, behoeft het betoog van appellant dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college in de beslissing op bezwaar van 23 november 2004 ten onrechte niet is ingegaan op zijn bezwaren tegen het besluit van 19 februari 2002 wat betreft de uitbreiding aan de achterzijde van de garage, geen bespreking.
2.5. Het hoger beroep tegen de uitspraak van 8 september 2005 is gegrond. Die uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van appellant tegen het besluit van 23 november 2004 ongegrond is verklaard, voor zover in dat besluit opnieuw is beslist op de bezwaren van appellant tegen het besluit van 19 februari 2002. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 23 november 2004, voor zover daarbij is beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 februari 2002, vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het college dient bij een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 februari 2002 te bezien of het bereid is om vrijstelling te verlenen voor zowel de overschrijdingen van het bebouwingsvlak aan de achterzijde van de garage als voor de overschrijding van de bebouwingsstrook aan de voorzijde van de garage. Daarbij dient het college de belangen van appellant en van Roelse te betrekken. Aan het verzoek van appellant om in deze zaak zelf te voorzien, wordt daarom geen gehoor gegeven.
Ten aanzien van het hoger beroep in zaak no. 200701178/1
2.6. Nu het besluit van 24 januari 2006 eveneens is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat het bouwplan waarop de aanvraag om bouwvergunning ziet, mag worden gesplitst, heeft de rechtbank niet onderkend dat het daartegen door appellant ingestelde beroep reeds hierom gegrond is. Voor een nieuwe beslissing op bezwaar, waarbij het college onder ogen dient te zien of al dan niet handhavend tegen de luifel behoort te worden opgetreden, is derhalve geen plaats. Gelet hierop bestaat aanleiding om het gedoogbesluit te herroepen.
2.7. Het betoog van appellant dat de rechtbank bij de uitspraak van 29 januari 2007 ten onrechte heeft nagelaten het college te veroordelen in alle kosten die hij heeft moeten maken in die zaak, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht volstaan met een veroordeling ter hoogte van € 322,00, nu de advocaat van appellant een beroepschrift heeft ingediend maar niet ter zitting is verschenen. Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank in de nadere memorie die hij op 16 oktober 2006 heeft ingediend, eveneens terecht geen aanleiding gezien voor een hogere veroordeling in de proceskosten. Die brief moet worden aangemerkt als een nader stuk als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb. Het indienen van een dergelijk stuk is echter niet opgenomen als proceshandeling in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht en kan, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van dat Besluit, daarom geen betrekking hebben op de veroordeling in de kosten voor verlening van rechtsbijstand aan appellant in die zaak.
2.8. Het hoger beroep tegen de uitspraak van 29 januari 2007 is gegrond. Gelet op het vorenoverwogene, dient die uitspraak te worden vernietigd, voor zover het college daarbij is opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen tegen het besluit van dat college van 23 november 2004 om de luifel aan de voorzijde van de garage/werkplaats op het perceel [locatie] te [plaats] te gedogen. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren, het besluit van 24 januari 2006 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, en het gedoogbesluit herroepen.
2.9. Aangezien bij het besluit van 24 april 2007 niet aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, wordt het daartegen door appellant ingestelde beroep, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, bij de behandeling van zaak 200701178/1 betrokken. Aan dat besluit komt de grondslag te ontvallen, nu dat rechtstreeks stoelt op de uitspraak van 29 januari 2007 en die uitspraak wordt vernietigd. Om deze reden zal de Afdeling ook dat besluit vernietigen.
2.10. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
In zaak 200508082/1: € 322,00 voor het indienen van het beroepschrift van 19 november 2004 tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar en € 322,00 voor het indienen van het hoger beroepschrift door de advocaat.
In zaak 200701178/1: € 322,00 voor het indienen van het beroepschrift van 7 december 2005 tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, € 322,00 voor het indienen van het hoger beroepschrift en € 322,00 voor het indienen van het beroepschrift tegen de beslissing op bezwaar van 24 april 2007 door de advocaat.
In beide zaken: € 360,23 voor het verschijnen ter zitting van de advocaat en voor reiskosten in hoger beroep.
Deze veroordeling is een aanvulling op de proceskosten waarin het college reeds door de rechtbank is veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 8 september 2005, in zaak no. 04/821 en 05/45, voor zover daarbij het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere van 23 november 2004, kenmerk FS/Bo&Wo/Ro, ongegrond is verklaard, voor zover in dat besluit opnieuw is beslist op de bezwaren van appellant tegen het besluit van 19 februari 2002, kenmerk 990507/80;
III. vernietigt dat besluit in zoverre;
IV. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 29 januari 2007, in zaak no. 05/1354, voor zover het college van burgemeester en wethouders daarbij is opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen tegen het besluit van dat college van 23 november 2004 om de luifel aan de voorzijde van de garage/werkplaats op het perceel [locatie] te [plaats] te gedogen;
V. herroept dat besluit in zoverre;
VI. verklaart het beroep tegen het besluit van 24 april 2007, kenmerk 07U.03900, gegrond;
VII. vernietigt dat besluit;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veere tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van de beroepen en hoger beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.970,23 (zegge: negentienhonderdzeventig euro en drieëntwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 1.932,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Veere aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IX. gelast dat de gemeente Veere aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 695,00 (zegge: zeshonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van de beroepen en de hoger beroepen vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007