ECLI:NL:RVS:2007:BB4301

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700046/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in schade door vraat van veldmuizen aan worteloogst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin het Faunafonds een tegemoetkoming van € 6.306,-- had toegekend aan appellanten voor schade door vraat van veldmuizen aan hun worteloogst in 2004. Appellanten hadden bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Faunafonds, dat hen deze tegemoetkoming had verleend, maar het Faunafonds had hun bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellanten in hoger beroep gingen.

De Raad van State oordeelde dat het Faunafonds volgens de Flora- en faunawet alleen tegemoetkomingen kan verlenen voor schade die door beschermde inheemse diersoorten is veroorzaakt, en dat de hoogte van de tegemoetkoming naar billijkheid moet worden vastgesteld. De rechtbank had terecht overwogen dat er geen direct oorzakelijk verband was tussen de muizenvraat en de onverkoopbaarheid van de resterende worteloogst. De taxateur had vastgesteld dat 30% van de worteloogst door muizen was aangevreten, en het Faunafonds had op basis daarvan een tegemoetkoming verleend voor de gemiste opbrengst van dat deel van de oogst.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Faunafonds zich aan de regels had gehouden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 26 september 2007.

Uitspraak

200700046/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], waarvan de maten zijn [maten 1 en 2], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/840 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 november 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het bestuur van het Faunafonds.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2005 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) aan appellanten € 6.306,-- als tegemoetkoming in schade ten gevolge van vraat van veldmuizen aan de worteloogst in 2004 toegekend.
Bij besluit van 28 februari 2006 heeft het Faunafonds het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2006, verzonden op 22 november 2006, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 30 januari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 maart 2007 heeft het Faunafonds van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2007, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. A.A. den Hollander, advocaat te Middelharnis, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door drs. J.C.Q. Bult, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 84, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 83, eerste lid aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw), voor zover thans van belang, verleent het Faunafonds slechts een tegemoetkoming in geleden schade, voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Volgens artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (Stcrt. 2002, 69), zoals deze luidde ten tijde van belang (hierna: de Regeling), kan het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw aangerichte schade.
Volgens artikel 5, eerste lid, wordt de hoogte van de door één of meer beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een aangewezen taxateur getaxeerd.
Volgens het derde lid, voor zover thans van belang, stelt de taxateur, met inachtneming van de door het Faunafonds vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent dat.
Volgens artikel 6, eerste lid, voor zover thans van belang, kan het Faunafonds uitsluitend voor schade die dieren door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen aan bedrijfsmatige landbouw hebben veroorzaakt, een tegemoetkoming verlenen.
Volgens artikel 8, eerste lid, wordt de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, door het Faunafonds vastgesteld na kennisneming van het door de aanvrager ingezonden aanvraagformulier met bijlagen, het door de taxateur opgestelde taxatierapport eventueel voorzien van opmerkingen van de aanvrager en eventueel overige op de aanvraag betrekking hebben stukken.
Volgens het tweede lid wordt een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, verminderd met 5% van de door de taxateur vastgestelde schade, met een minimum van € 250,00.
Volgens het derde lid, voor zover thans van belang, kan het Faunafonds in bijzondere gevallen besluiten de tegemoetkoming te bepalen op 100% van de door de taxateur getaxeerde schade.
2.2.    Appellanten hebben het Faunafonds op 25 januari 2005 verzocht om een tegemoetkoming in de op 10 november 2004 door hen geconstateerde door vraat door veldmuizen aan een 6,45 ha groot perceel wortelen veroorzaakte schade. Volgens het desbetreffende op 11 februari 2005 door de taxateur opgemaakte rapport is bij benadering 30% van de worteloogst door muizen aangevreten en bedraagt de waarde van de totale oogst wortelen op het perceel, na aftrek van oogstkosten, € 22.125,00 en de schade door vraat van muizen daarom € 6.637,50.
2.2.1.    Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 3 mei 2005 heeft het Faunafonds ten grondslag gelegd dat - samengevat weergegeven - om voor een tegemoetkoming, als verzocht, in aanmerking te kunnen komen, de grondgebruiker alle maatregelen moet hebben genomen om de schade te voorkomen of te beperken die in redelijkheid van hem gevraagd kunnen worden en in de landbouw gebruikelijk is om met name in het vroege voorjaar middelen te gebruiken om muizen preventief te doden. Gelet op bijzondere omstandigheden, onder meer de onverwachts grote schaal, waarop in 2004 door veldmuizen schade aan landbouwgewassen is aangericht en het late tijdstip waarop dat is gebeurd, heeft het echter besloten éénmalig een tegemoetkoming van 95% van de getaxeerde schade te verstrekken voor schade die is aangericht door veldmuizen aan akkerbouwgewassen.
2.3.    Appellanten klagen dat - samengevat - de rechtbank, door te overwegen dat het Faunafonds terecht geen direct oorzakelijk verband tussen de vastgestelde muizenvraat en de onverkoopbaarheid van het resterende deel van de worteloogst heeft aangenomen, heeft miskend dat het door vraat aangetaste deel van de worteloogst tussen het niet aangevreten deel stond en, omdat de kosten van sorteren van de worteloogst op aangevreten en niet aangevreten wortelen hoger waren dan de mogelijke opbrengst van de niet aangevreten wortelen, ook dit deel van de oogst onverkoopbaar was.
2.4.    Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Faunafonds volgens artikel 6, eerste lid, van de Regeling uitsluitend een tegemoetkoming pleegt toe te kennen voor schade, veroorzaakt door vraat van dieren aan landbouw. Nu de taxateur, door appellanten onbetwist, heeft bevonden dat 30% van de worteloogst door veldmuizen was aangevreten, mocht het Faunafonds dan ook voor slechts de gemiste opbrengst van dat deel van de worteloogst een tegemoetkoming verlenen, zoals het heeft gedaan. Zij heeft met juistheid in de gestelde onverkoopbaarheid van het resterende deel van de oogst geen bijzondere omstandigheid gezien die het Faunafonds tot afwijking van de Regeling ten behoeve van appellanten noopte.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Haan
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007
27-507.