200606503/1.
Datum uitspraak: 19 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], wonend, respectievelijk gevestigd, te [plaats], gemeente het Bildt,
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 22 december 2005 heeft de gemeenteraad van het Bildt, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 november 2005, het bestemmingsplan "St. Annaparochie" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 juli 2006, kenmerk 643642, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 4 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 januari 2007 is een stuk ontvangen van de gemeenteraad. Dit is aan de overige partijen toegezonden.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 14 maart 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten, de gemeenteraad en verweerder. Deze zijn aan de overige partijen toegezonden.
Bij brief van 13 juni 2007 hebben de Stichting Zorggroep Noorderbreedte en de Stichting Wonen Noordwest Friesland, daartoe in de gelegenheid gesteld, laten weten als partij aan het geding deel te nemen, en een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2007, waar appellanten, in de persoon van [appellanten sub 1], bijgestaan door mr. E. Wiarda, verweerder, vertegenwoordigd door A.P. Hoekstra, ambtenaar van de provincie, de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. drs. P. Woudstra, en de Stichting Zorggroep Noorderbreedte en de Stichting Wonen Noordwest Friesland, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. De beroepsgrond van appellanten, gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden", van de hen in eigendom toebehorende gronden, steunt niet op een bij verweerder ingebrachte bedenking. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een bij het college van gedeputeerde staten ingebrachte bedenking. Dit is slechts anders voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest ter zake bedenkingen in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Het beroep is dan ook in zoverre niet-ontvankelijk.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.4. Appellanten betogen dat verweerder tot besluitvorming is gekomen op basis van stukken die na de hoorzitting bij verweerder zijn ingediend en waarop zij niet hebben kunnen reageren. Verder betogen appellanten dat door hen overgelegde stukken door verweerder ten onrechte niet in de besluitvorming zijn betrokken.
2.5. De Afdeling overweegt dat aan het besluit van verweerder een volledige, ruimtelijke belangenafweging vooraf dient te gaan. Daarbij dient verweerder rekening te houden met alle op dat moment bestaande feiten en omstandigheden. Vast staat dat op de hoorzitting bij verweerder door het college van burgemeester en wethouders het rapport 'Verkeerstoets ontwikkelingen St. Annaparochie' van onderzoeksbureau DHV, een luchtkwaliteitsonderzoek en een 'Locatieonderzoek verpleegunit' van 10 november 2003, zijn overgelegd. Tevens is onbetwist dat appellanten ook zelf op de hoorzitting nadere stukken hebben overgelegd. Niet is gebleken dat appellanten door de met betrekking tot de door het college van burgemeester en wethouders overgelegde stukken gevolgde handelwijze in hun belangen zijn geschaad. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat appellanten op de zitting de gelegenheid is geboden de stukken in te zien en ter zake opmerkingen te maken. De inhoud van de rapporten geeft geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten appellanten ook nog de mogelijkheid te bieden hierop te reageren alvorens op de bedenkingen te beslissen. Daarbij is van belang dat de stukken geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten, op grond waarvan verweerder met het oog op een zorgvuldige besluitvorming tot het bieden van een zodanige mogelijkheid gehouden zou zijn geweest. De Afdeling ziet hierin dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het bestemmingsplan niet had mogen goedkeuren. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
Het standpunt van appellanten
2.6. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wooncentrum", met een maximale bouwhoogte van 16 meter, voor zover dat voorziet in de uitbreiding van het bestaande woon-zorgcomplex. Appellanten vrezen dat de uitbreiding van het woon-zorgcomplex hun bedrijfsvoering ernstig zal belemmeren, aangezien hun bedrijf als gevolg van deze uitbreiding niet meer kan voldoen aan de in het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieuhinder vervatte geluidnormen. Daarbij voeren zij aan dat door de uitbreiding van het woon-zorgcomplex richting het laad- en lospunt van hun bedrijf ter plaatse van de seniorenwoningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ook vrezen appellanten voor verkeers- en parkeerproblemen. Volgens appellanten is ongemotiveerd afgeweken van gemeentelijk beleid, waarin het uitbreiden van parkeervoorzieningen voor winkels juist één van de speerpunten is.
Appellanten stellen in beroep voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bouwvlak in het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden", met de aanduiding "supermarkt toegestaan", voor zover gelegen ter plaatse van hun perceel aan de [locatie]. Volgens appellanten voorziet het plan ten onrechte niet in uitbreidingsmogelijkheden. In dat kader voeren zij onder meer aan dat de planvoorschriften niet in overeenstemming zijn met de bestaande situatie.
Het standpunt van verweerder
2.7. Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en deze goedgekeurd. Verweerder betwist niet dat niet wordt voldaan aan de geldende geluidnormen, maar hij stelt dat op het perceel tegenover het bedrijf van appellanten voorheen reeds bejaardenwoningen hebben gestaan en dat appellanten destijds reeds moesten voldoen aan de geluidnormen. Gelet daarop kan van appellanten worden gevergd dat zij hun bedrijfsvoering zodanig aanpassen dat geluidoverlast ook in de toekomst wordt beperkt. Daarbij verwijst verweerder naar een akoestische beoordeling van Lichtveld Buis en Partners, waarin is aangegeven dat aan het onderhavige Besluit kan worden voldaan indien alle laad- en losactiviteiten alleen in de dagperiode worden verricht en de (koel)motoren van de voertuigen tijdens het laden en lossen worden uitgeschakeld. Verder is hij van mening dat niet is gebleken dat de door DHV B.V. gedane onderzoeken naar de verkeers- en parkeeraspecten zodanige gebreken vertonen dat de gemeenteraad hier niet van had mogen uitgaan. In dit verband heeft verweerder gesteld dat hoewel niet expliciet in de bij het bestemmingsplan behorende rapportages benoemd is gebleken dat de gemeenteraad de benodigde parkeerplaatsen voor de aanleunwoningen en zorgunits wel heeft opgenomen in het openbare gebied.
De vaststelling van de feiten
2.8. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.8.1. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de kern van St. Annaparochie en maakt onder meer een uitbreiding mogelijk van het bestaande woon-zorgcomplex "De Beuckelaar" met seniorenwoningen aan de [locatie]. Op het perceel van appellanten, gelegen tussen de Warmoesstraat en de [locatie], is onder meer een supermarkt, een drogisterij en een slijterij gevestigd, met een bruto vloeroppervlak van ongeveer 3000 m2. Het laad- en lospunt van het bedrijf van appellanten ligt tegenover de beoogde uitbreiding van het woonzorgcentrum. De afstand tussen de gevel van het bedrijfsgebouw van appellanten en de grens van het bouwvlak van het beoogde woon-zorgcomplex bedraagt ongeveer 16 meter. De afstand tussen de laad- en losplaats, die op het bedrijfsperceel is gesitueerd en grenst aan de openbare weg, en bedoelde grens van het bouwvlak is minder dan 16 meter.
2.8.2. Het bedrijf van appellanten is gelegen in het centrum van St. Annaparochie. In de directe omgeving bevinden zich winkels en woningen. Op het terrein tegenover het perceel van appellanten, begrensd door de [locatie] en aan de oostkant door de Wassenaarstraat, stonden voorheen in totaal tien bejaardenwoningen, waaraan de bestemming "Woondoeleinden" was toegekend. Deze woningen stonden met hun zijgevel naar de supermarkt gericht. De afstand tussen de grens van de binnen de bestemming "Woondoeleinden" gelegen bouwvlakken en het bedrijfsgebouw van appellanten bedroeg tussen de 10 en 12 meter. Eind 2004 zijn deze woningen gesloopt. Voor de bouw van een verpleeghuis met aanleunwoningen op het perceel [locatie] te [plaats] heeft het college van burgemeester en wethouders reeds bouwvergunningen afgegeven.
2.8.3. Door adviesbureau Stroop raadgevende Ingenieurs B.V. is in opdracht van appellanten onderzoek verricht naar geluidbelasting op de omgeving. In het rapport "Akoestisch onderzoek […] Supermarkten in St. Annaparochie", gedateerd 18 juli 2005, wordt geconcludeerd dat de bedrijfsvoering thans voldoet aan de voorschriften van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer. In het onderzoeksrapport is vermeld dat op de gevel van de nieuwe woningen tegenover het bedrijf van appellanten equivalente geluidniveaus zijn berekend van 56 dB(A) in de dagperiode, en 49 dB(A) in de nachtperiode. Voorts zijn zowel in de dag als in de nachtperiode piekniveaus van 72 dB(A) berekend. In het rapport wordt geconcludeerd dat wat betreft het equivalente geluidsniveau in de dag- en nachtperiode op het maatgevende beoordelingspunt overschrijdingen plaatsvinden variërend van 5 tot 9 dB. Wat betreft het piekniveau vindt er op het maatgevend beoordelingspunt overschrijdingen plaats van 12 dB.
In opdracht van het gemeentebestuur heeft Lichtveld Buis en Partners B.V. het rapport van Stroop raadgevend Ingenieurs van 18 juli 2005 beoordeeld. In het rapport van 10 maart 2006 heeft Lichtveld Buis en Partners geconcludeerd dat het bedrijf in de door Stroop onderzochte bedrijfssituatie niet aan de geluidnormen kan voldoen. Lichtveld Buis en Partners stelt zich op het standpunt dat het bedrijf geen rechten kan ontlenen aan de door Stroop onderzochte bedrijfssituatie en de bedrijfssituatie in overeenstemming dient te brengen met de geluidnormen behorende bij de gesloopte en de toekomstige woningen. Dit is naar de verwachting van Lichtveld Buis en Partners mogelijk indien de laad- en losactiviteiten uitsluitend in de dagperiode worden verricht en als daarbij de (koel)motoren van de voertuigen worden uitgeschakeld.
In het deskundigenbericht wordt ten aanzien van de geluidsbelasting vermeld dat de aanwezigheid van het bedrijf en de bevoorrading ervan tijdens de dagperiode voor het nieuwe woongebouw betekenen, dat vooralsnog twijfelachtig is of tegenover en op korte afstand van het bedrijf een goed woon- en leefklimaat verzekerd is.
2.8.4. Door Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. is in opdracht van het gemeentebestuur onderzocht welke gevolgen de bouw van 16 aanleunwoningen en zes zorgunits, en de aanleg van 74 extra parkeerplaatsen hebben voor de luchtkwaliteit. Daarbij is uitgegaan van verkeerstellingen op een woensdag en een donderdag in juli 2005. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit 2005. In het deskundigenbericht wordt ten aanzien van de luchtkwaliteit vermeld dat het plan beperkte gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit, en dat ook na de realisering ervan ruimschoots wordt voldaan aan de normen van het Besluit luchtkwaliteit 2005.
2.8.5. In de Structuurvisie St. Annaparochie, gedateerd 13 oktober 1998, wordt een integrale ruimtelijke visie voor de toekomst van St. Annaparochie geschetst. Ten aanzien van het gebied tussen de [locatie] en de Warmoesstraat wordt vermeld dat het accent ligt op ontsluiting en parkeren ten behoeve van de winkelvoorzieningen aan de Warmoesstraat en de Van Harenstraat. Blijkens de notitie "Herinrichting en -structurering openbare ruimte St. Annaparochie - centrumgebied west" is voor de ontwikkeling van het centrumgebied gekozen voor een integrale aanpak, welke onder meer betrekking heeft op uitbreiding van de parkeervoorzieningen voor het kernwinkelgebied en realisatie van een woonzorgzone rondom verzorgingscentrum Beuckelaer.
2.8.6. In opdracht van appellanten heeft Verkeersadviesburo Diepens en Okkema onderzoek gedaan naar de parkeerdruk rondom het winkelcentrum. In het rapport "Parkeerbalans Winkelcentrum Sint Anna", gedateerd 1 juli 2005, wordt geconcludeerd dat het winkelcentrum Sint Anna zowel in de huidige als in de toekomstige situatie een tekort heeft aan parkeerplaatsen op de zaterdagen en tijdens koopavonden.
In opdracht van het gemeentebestuur heeft DHV B.V. op 30 mei 2006 het "Adviesrapport Verkeerstoets ontwikkelingen Sint Annaparochie" uitgebracht. Daarin wordt geconcludeerd dat er in de huidige situatie een tekort is aan parkeerplaatsen rondom de [locatie] en de Dordtsestraat, maar dat na de herinrichting van het centrum voldoende parkeerruimte beschikbaar zal zijn.
In het deskundigenbericht wordt vermeld dat op grond van de gegevens die de gemeente en appellanten daaromtrent hebben verschaft niet kan worden vastgesteld dat in het plan voldoende rekening is gehouden met de te verwachten behoefte aan parkeerruimte.
2.8.7. Het bedrijf van appellanten is bereikbaar via de route Warmoesstraat-Hollandsestraat, die St. Annaparochie verbindt met de tien kilometer zuidelijker gelegen autosnelweg A31. Daarnaast is het bedrijf bereikbaar via de route Van Harenstraat-Beuckelaerstraat-Dordtsestraat-[locatie]. In de [locatie] gold voorheen éénrichtingverkeer. De [locatie] is thans toegankelijk in beide richtingen. Bij besluit van 26 januari 2006 heeft de gemeenteraad met toepassing van artikel 9 van de Wegenwet besloten een deel van de Wassenaarstraat aan de openbaarheid van het verkeer te onttrekken. Het deel van de Beuckelaerstraat dat ten oosten van het verzorgingstehuis De Beuckelaer loopt, is of zal binnenkort worden afgesloten voor het verkeer.
In het deskundigenbericht wordt opgemerkt dat zich een probleem zal voordoen van ladende en lossende vrachtauto's, die de [locatie] blokkeren en dat dit niet kan worden voorkomen, maar hoogstens kan worden verlicht door de Wassenaarstraat of de Beuckelaerstraat open te houden.
2.8.8. Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder 1, sub a en onder 2, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor centrumdoeleinden aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van winkels met inbegrip van grootschalige detailhandel in voedings- en genotmiddelen, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "supermarkt toegestaan".
In artikel 15, tweede lid, onder 2, aanhef en sub d, van de planvoorschriften is bepaald dat voor het bouwen van hoofdgebouwen onder meer geldt dat de diepte van een hoofdgebouw dat wordt gebruikt voor een andere functie dan het wonen dan wel ten behoeve van het wonen in combinatie met een andere functie ten hoogste 30,00 m zal bedragen.
Ingevolge artikel 15, zevende lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders met inachtneming van het gestelde in de Beschrijving in Hoofdlijnen, het plan wijzigen in die zin dat de oppervlakte van de gronden die van de aanduiding "supermarkt toegestaan" zijn voorzien, op de kaart worden verruimd met ten hoogste 1000 m2.
Blijkens de plankaart is het bedrijfsperceel van appellanten voorzien van de bestemming "Centrumdoeleinden", met de aanduiding "supermarkt toegestaan".
Het oordeel van de Afdeling
2.9. Voor zover appellanten betogen dat onvoldoende vast staat dat aan het Besluit Luchtkwaliteit 2005 kan worden voldaan, overweegt de Afdeling het volgende. Zoals in overweging 2.8.4 is vermeld heeft Oranjewoud onderzoek verricht naar de gevolgen van de bouw van 16 aanleunwoningen en zorgunits voor de luchtkwaliteit. Voor zover appellanten betogen dat de verkeersintensiteit te laag is ingeschat omdat de verkeerstellingen hebben plaatsgevonden op rustige dagen in de zomermaanden, overweegt de Afdeling dat uit het deskundigenbericht blijkt dat de planwijziging weliswaar in beperkte mate een negatief effect heeft op de luchtkwaliteit, maar dat de grenswaarden van het Besluit luchtkwaliteit 2005 niet worden overschreden. In hetgeen appellanten verder aanvoeren ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit onderzoek leemten in kennis of andere onjuistheden bevat. Gelet hierop, alsmede op genoemd rapport en het deskundigenbericht, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit 2005. Het betoog faalt derhalve.
2.10. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het realiseren van het woon-zorgcomplex niet past binnen het gemeentelijk beleid. Zoals in overweging 2.8.5 is vermeld ligt ten aanzien van het terrein tussen de [locatie] en de Wassenaarstraat het accent op ontsluiting en parkeren ten behoeve van winkelvoorzieningen aan onder meer de Warmoesstraat. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat de Structuurvisie ook mogelijkheden voor andere functies open laat. Ondanks dat een deel van dat terrein als woonzorgcentrum is bestemd, is nog immer sprake van een zone waarin het accent ligt op ontsluiting en parkeren ten behoeve van winkelvoorzieningen aan onder meer de Warmoesstraat. Op grond hiervan heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouw van het woonzorgcentrum past binnen het beleid. Het betoog faalt derhalve.
2.11. Niet is in geschil dat voor het bedrijf van appellanten de geluidgrenswaarden gelden uit het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit). Op grond van het Besluit geldt voor het equivalente geluidniveau op de gevel van de woningen de geluidgrenswaarde van 50, 45 en 40 dB(A) en voor het piekniveau de geluidgrenswaarde van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Uit het rapport "Akoestisch onderzoek […]r Supermarkten in St. Annaparochie" volgt dat op de gevel van de nieuwe woningen tegenover het bedrijf van appellanten equivalente geluidniveaus zijn berekend van 56 dB(A) in de dagperiode, en 49 dB(A) in de nachtperiode. Voorts zijn piekniveaus van 72 dB(A) in de dagelijkse en nachtelijke uren berekend. Daarmee worden de wettelijke normen derhalve overschreden.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van appellanten verwacht kan worden dat zij hun bedrijfsvoering zodanig aanpassen dat wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden uit het Besluit, aangezien voorheen ter plaatse van het beoogde woon-zorgcomplex ook woningen hebben gestaan en appellanten toen ook al moesten voldoen aan de geluidgrenswaarden. De Afdeling volgt dit standpunt niet. Daarbij stelt de Afdeling voorop dat verweerder bij de beoordeling van het betoog van appellanten dat de uitvoering van het woon-zorgcomplex de bedrijfsvoering ernstig zal belemmeren, kennelijk heeft volstaan met de beoordeling van de effecten van het plan op die bedrijfsvoering in de oude situatie toen ter plaatse nog bejaardenwoningen stonden. Op grond hiervan is geconcludeerd dat het plan de bedrijfsvoering niet ernstig zal belemmeren, aangezien destijds ook aan de geluidgrenswaarden moest worden voldaan. Daarbij is dus niet bezien welke gevolgen het plan heeft voor de feitelijke situatie ter plaatse, hetgeen was aangewezen, aangezien ten tijde van het vaststellen van het plan de bejaardenwoningen reeds enige tijd waren gesloopt. De Afdeling is derhalve van oordeel dat de effecten van het plan voor de bedrijfsvoering van appellanten beoordeeld hadden moeten worden met als uitgangspunt de situatie dat op het perceel tegenover de laad- en losplaats van het bedrijf van appellanten geen woningen stonden.
Daarnaast is het standpunt van verweerder dat appellanten aan de geluidnormen kunnen voldoen door aanpassingen aan hun bedrijfsvoering onvoldoende onderbouwd. Weliswaar wordt in het rapport van Lichtveld Buis en Partners gesteld dat aan de geluidnormen kan worden voldaan indien de laad- en losactiviteiten uitsluitend in de dagperiode worden verricht, en de koelmotoren van de voertuigen tijdens het laden- en lossen worden uitgeschakeld, maar deze stelling is niet op enig (geluid)onderzoek gebaseerd. Zonder nadere motivering kan dit rapport de conclusie van verweerder dat met bedoelde aanpassingen kan worden voldaan aan de geluidnormen van het Besluit dan ook niet dragen. Hieruit volgt dat verweerder zijn standpunt dat de uitbreiding van het woon-zorgcomplex voor de bedrijfsvoering van appellanten geen ernstige belemmeringen zal meebrengen, alsmede dat realisering van de nieuwe woningen tegenover het laad- en lospunt van het bedrijf van appellanten niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat, onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij is in aanmerking genomen dat bij het laden en lossen, dat een groot aantal keren per dag plaatsvindt, gebruik wordt gemaakt van rolcontainers, terwijl de verswagen in de nachtperiode wordt gelost. Voor zover de gemeenteraad en verweerder ter zitting hebben aangegeven dat zij mogelijk door het stellen van nadere eisen hogere waarden vast kunnen stellen, overweegt de Afdeling dat daarmee in deze procedure geen rekening kan worden gehouden, aangezien deze hogere waarden niet zijn vastgesteld. Vooralsnog is derhalve niet gebleken dat kan worden gewaarborgd dat ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen aan de toepasselijke grenswaarden zal worden voldaan. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en is het ondeugdelijk gemotiveerd.
2.12. Verweerder heeft zich ten aanzien van het aantal parkeervoorzieningen onder verwijzing naar het onderzoek van DHV B.V. op het standpunt gesteld dat in het kader van de herinrichtingsplannen de parkeercapaciteit aanzienlijk wordt vergroot, zodat de vrees voor onvoldoende parkeergelegenheid niet gerechtvaardigd is. Gebleken is evenwel dat in het onderzoek van DHV geen rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van het personeel en de bezoekers van de zorgunits en de bewoners en bezoekers van de aanleunwoningen. Zonder daarop gericht onderzoek is niet aannemelijk dat door de realisatie van het woon-zorgcomplex geen negatieve effecten op de parkeerdruk binnen het winkelgebied zullen kunnen optreden. Het bestreden besluit is ook in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.13. Appellanten betogen voorts dat het afsluiten van de Wassenaarstraat en de Beuckelaerstraat leidt tot congestievorming in de [locatie]. Het standpunt van verweerder dat op de [locatie] geen onoverkomelijke verkeersproblemen worden verwacht, overtuigt de Afdeling niet. Daarbij is in aanmerking genomen dat het aannemelijk is dat als gevolg van de afsluiting van de Wassenaarstraat en de Beuckelaerstraat de verkeersdruk op de [locatie] groter zal zijn. Zoals in overweging 2.8.7. is vermeld is de [locatie] een smalle straat, welke thans toegankelijk is in beide richtingen, terwijl uit het deskundigenbericht blijkt dat de vrachtauto's die bij het bedrijf van appellanten laden en lossen daarbij gedeeltelijk op de weg staan. Hieruit volgt dat het standpunt van verweerder niet wordt gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
2.14. Ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheden van appellanten, overweegt de Afdeling het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het hoofdgebouw op het perceel van appellanten met de bestemming "Centrumdoeleinden", waar onder meer de supermarkt van appellanten is gevestigd, een diepte heeft van ongeveer 49 meter. Verweerder heeft dit niet betwist. Naar de Afdeling evenwel vaststelt geldt ingevolge artikel 15, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften voor het bouwen van hoofdgebouwen dat de diepte ten hoogste 30,00 m zal bedragen. Nu vast staat dat de diepte van het hoofdgebouw ongeveer 49 meter bedraagt, is de feitelijke situatie in zoverre niet als zodanig bestemd. Dit is door de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan en bij verweerder bij de goedkeuring van het door de gemeenteraad vastgestelde plan niet onderkend.
2.15. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Wooncentrum", voor zover gelegen tussen de [locatie] en de Wassenaarstraat. Voorts heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden", ter plaatse van het perceel van appellanten niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder door het plandeel goed te keuren heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om zelf voorziend goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden". Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van appellanten tegen dit plandeel geen bespreking meer.
2.16. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" van de appellanten in eigendom toebehorende gronden;
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslan van 18 juli 2006, kenmerk 643642, voor zover het betreft:
A: het plandeel met de bestemming "Wooncentrum", voor zover gelegen tussen de [locatie] en de Wassenaarstraat;
B: het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden", ter plaatse van het perceel van appellanten;
IV. onthoudt goedkeuring aan het onder III.B. genoemde plandeel, zoals aangegeven op bijgevoegde kaart;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover het betreft het onder III.B. genoemde plandeel;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Fryslân aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de provincie Fryslân aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. G.N. Roes, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Egmond, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Egmond
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2007