ECLI:NL:RVS:2007:BB3384

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704597/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • A.E.T.Y.M. Moe Soe Let
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan 'Herwen 'S63' 2004'

Op 3 september 2007 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend in de gemeente Rijnwaarden, had beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeenteraad van Rijnwaarden van 19 december 2006, waarbij het bestemmingsplan 'Herwen 'S63' 2004' was vastgesteld. Verweerder in deze zaak was het college van gedeputeerde staten van Gelderland, dat op 24 april 2007 goedkeuring verleende aan het bestemmingsplan. Verzoeker vorderde schorsing van dit besluit, omdat hij vreesde voor onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan, dat een paardenfokkerij op het perceel van een derde belanghebbende mogelijk maakte. Tijdens de zitting op 28 augustus 2007 werd duidelijk dat verzoeker zich zorgen maakte over de verkeershinder die het plan met zich mee zou brengen, aangezien zijn woning zich op slechts twee meter afstand van het betrokken perceel bevond. Hij betoogde dat de ontsluiting van de paardenfokkerij niet via een openbare weg zou verlopen, maar via zijn privé-eigendom, wat de verkeerssituatie zou compliceren.

De Voorzitter oordeelde dat er een spoedeisend belang aanwezig was en dat er twijfels bestonden over de zorgvuldigheid van het besluit van verweerder. De gemeenteraad had namelijk aangegeven dat de ontsluiting op de Pannerdenseweg, zoals eerder vermeld in de plantoelichting, niet gerealiseerd zou worden. Dit leidde tot onduidelijkheid over de ontsluitingsmogelijkheden van het perceel. Gezien deze omstandigheden besloot de Voorzitter het verzoek van verzoeker toe te wijzen en het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland te schorsen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker, die in verband met de behandeling van het verzoek waren gemaakt, en tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 september 2007.

Uitspraak

200704597/2.
Datum uitspraak: 3 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Rijnwaarden,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2006 heeft de gemeenteraad van Rijnwaarden het bestemmingsplan "Herwen 'S63' 2004" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 april 2007, kenmerk 2007-001265, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 4 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij faxbericht van 4 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2007, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Rijnwaarden, vertegenwoordigd door L.H. Hendriks, ambtenaar van de gemeente, en [derdebelanghebbende], in persoon en bijgestaan door mr. M.A.A. Gockel-Gieskes, advocaat te Zevenaar.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan voorziet in een paardenfokkerij op het [perceel], welk bedrijf [derdebelanghebbende] voornemens is op te richten. Ten noorden van het perceel ligt de Brugweg, ook bekend als de Pannerdenseweg.
2.3.    Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en verzoekt schorsing van het bestreden besluit. Hij beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het besluit te voorkomen. Verzoeker woont op het perceel [locatie], ten zuiden van het perceel. Hij betoogt onder meer dat het plan leidt tot onaanvaardbare verkeershinder bij zijn woning, die op een afstand van twee meter van [perceel] ligt waarover volgens hem het verkeer van en naar de paardenfokkerij zal worden afgewikkeld. Hij brengt verder naar voren dat de ontsluiting van de woning en het voorgenomen bedrijf van [derdebelanghebbende] op het [perceel] geen openbare weg is, maar zijn eigendom. Volgens verzoeker is onvoldoende verzekerd dat een tweede ontsluitingsweg van de paardenfokkerij kan worden verwezenlijkt.
2.4.    Verweerder heeft het plan goedgekeurd en heeft daarbij overwogen dat het paardenfokkerijbedrijf slechts een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen zal meebrengen. Verder heeft verweerder van belang geacht dat een groot deel van de bedrijvigheid zich op het noordelijke deel van het perceel zal afspelen en dat het perceel om die reden ook op de Pannerdenseweg zal worden ontsloten. Daarbij heeft verweerder tevens opgemerkt dat deze laatstgenoemde ontsluitingsmogelijkheid is opgenomen in een inrichtingsplan, waarvan de uitvoering verzekerd is, omdat er in de planvoorschriften naar wordt verwezen. Tevens is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de eigenaar van het perceel, inhoudende dat het perceel overeenkomstig het inrichtingsplan zal worden ingericht, aldus verweerder.
2.5.    Ter zitting is gebleken dat de eigenaar van het perceel voornemens is zo spoedig mogelijk een aanvang te maken met het ontwikkelen van het bouwplan en het opzetten van zijn bedrijf. Gelet hierop acht de Voorzitter een spoedeisend belang aanwezig, zodat in het navolgende zal worden onderzocht of er aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6.    Ter zitting heeft het gemeentebestuur gezegd dat een ontsluitingsmogelijkheid van het perceel op de Pannerdenseweg onwenselijk is in verband met de gevolgen voor de verkeersveiligheid. In tegenstelling tot wat in de plantoelichting en het raadsbesluit tot vaststelling van het plan is vermeld, zal het perceel derhalve niet op de Pannerdenseweg worden ontsloten, aldus het gemeentebestuur. Volgens het gemeentebestuur kan het verkeer van en naar de paardenfokkerij gebruik maken van de (ontsluiting op het) [perceel].
2.7.    Bij de Voorzitter bestaat onduidelijkheid over het antwoord op de vraag of het gemeentebestuur en verweerder er van hebben kunnen uitgaan dat het verkeer van en naar de paardenfokkerij gebruik kan maken van de ontsluiting over het [perceel] langs de woning van verzoeker, nu dit geen openbare weg betreft. Gebleken is voorts dat thans, in het kader van mediation, onderhandelingen gaande zijn over een alternatieve ligging van een tweede ontsluitingsweg, over de mogelijke uitkomst waarvan ter zitting echter geen mededelingen konden worden gedaan. Onduidelijk is of de aanleg van een dergelijke weg ingevolge het onderhavige plan en de eventuele aangrenzende plannen zal zijn toegestaan. Onder deze omstandigheden acht de Voorzitter onzeker of de ontsluiting van het perceel in het plan voldoende is gegarandeerd.
2.8.    Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard er bij het nemen van het bestreden besluit van te zijn uitgegaan dat een ontsluitingsmogelijkheid van het perceel op de Pannerdenseweg zal worden verwezenlijkt, die als tweede ontsluiting van het perceel zou gelden. Nu is gebleken dat de genoemde ontsluiting niet zal worden verwezenlijkt en thans onduidelijk is of een alternatief kan worden gevonden, bestaat bij de Voorzitter twijfel of de Afdeling bij de behandeling van de bodemzaak zal oordelen dat het bestreden besluit is voorbereid met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid.
2.9.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter ter voorkoming van onomkeerbare ontwikkelingen aanleiding het verzoek toe te wijzen en het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.10.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 24 april 2007, kenmerk 2007-001265;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 678,93 (zegge: zeshonderdachtenzeventig euro en drieënnegentig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de provincie Gelderland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.T.Y.M. Moe Soe Let, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Moe Soe Let
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2007
481.