ECLI:NL:RVS:2007:BB3322

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705795/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en schending van het beginsel van hoor en wederhoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, waarin het beroep van appellant tegen het voortduren van zijn vreemdelingenbewaring ongegrond werd verklaard. Appellant, die in vreemdelingenbewaring was gesteld op 1 mei 2007, stelde dat de staatssecretaris van Justitie de voortgangsrapportage uitsluitend naar de rechtbank had gestuurd en niet naar zijn gemachtigde. Hierdoor had hij geen mogelijkheid om te reageren op deze rapportage, wat in strijd zou zijn met het beginsel van hoor en wederhoor. De Raad van State oordeelt dat er grond is voor kennisneming van het hoger beroep, ondanks het feit dat de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) geen specifieke grondslag biedt voor hoger beroep in deze situatie. De Raad concludeert dat de uitspraak van de rechtbank is gedaan met schending van de eisen van een eerlijk proces, en verklaart het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens worden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 322,00, met de opdracht aan de rechtbank om te beslissen over de vergoeding van deze kosten.

Uitspraak

200705795/1.
Datum uitspraak: 3 september 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[Appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/30701 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 13 augustus 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2007 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 augustus 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen (hierna: de rechtbank), het door appellant tegen het voortduren van de bewaring ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 augustus 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, staat, in afwijking van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: de Wet RvS), geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit op grond van hoofdstuk 5 van de Vw 2000.
2.2. Het door appellant ingestelde beroep is een beroep in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, gericht tegen het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het in hoofdstuk 5 van de Vw 2000 opgenomen artikel 59. De uitspraak van de rechtbank van 13 augustus 2007 is gedaan op dit beroep en is derhalve een uitspraak als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000, geen hoger beroep open op de Afdeling.
2.3. Appellant betoogt dat de Afdeling niettemin van het hoger beroep kennis kan nemen. Nu de staatsecretaris de voortgangsrapportage uitsluitend twee maal naar de rechtbank heeft gezonden en niet naar zijn gemachtigde, heeft hij deze rapportage niet ontvangen en dientengevolge daarop niet kunnen reageren, hetgeen in strijd is met de beginselen van een goede procesorde, in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor, aldus appellant.
2.3.1. Voor kennisneming van een hoger beroep in weerwil van artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan grond bestaan, indien sprake is van zodanige schending van eisen van goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake is.
2.3.2. Niet in geschil is dat de staatssecretaris de voortgangsgegevens omtrent de uitzetting van appellant uitsluitend naar de rechtbank heeft gezonden. Voorts is niet gebleken dat de gemachtigde van appellant, hoewel de rechtbank ermee bekend was dat appellant zich door deze liet vertegenwoordigen, door toezending door de rechtbank de beschikking over die voortgangsrapportage heeft gekregen en door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren.
2.3.3. Daarom moet worden geoordeeld dat de uitspraak is gedaan met schending van het beginsel van hoor en wederhoor, zodanig, dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces en de Afdeling van het hoger beroep kennis neemt, hoewel de Vw 2000 daartoe geen specifieke grondslag biedt.
2.4. Uit het vorenoverwogene vloeit tevens voort dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet RvS naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 13 augustus 2007 in zaak no. AWB 07/30701;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens
Voorzitter
w.g. Van Gemert
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2007
243-549.
Verzonden: 3 september 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak