ECLI:NL:RVS:2007:BB2904

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703101/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang door de gemeente Utrecht met betrekking tot huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft de gemeente Utrecht op 7 januari 2007 bestuursdwang toegepast op appellante, omdat zij in strijd handelde met de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004. Appellante had huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aangeboden op een locatie in Utrecht, wat niet was toegestaan. De bestuursdwang bestond uit het verwijderen van deze afvalstoffen. Op 16 januari 2007 werd de beslissing tot toepassing van bestuursdwang schriftelijk vastgelegd, waarbij de kosten van € 50,00 voor het verwijderen van de afvalstoffen op appellante werden verhaald op basis van de Algemene wet bestuursrecht.

Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd op 13 april 2007 ongegrond verklaard. Hierop heeft appellante op 2 mei 2007 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer, maar werd later doorverwezen naar een enkelvoudige kamer. Tijdens de zitting op 17 augustus 2007 zijn partijen niet verschenen.

Op 7 augustus 2007 heeft de gemeente Utrecht het bestreden besluit ingetrokken en het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard. De gemeente heeft het besluit van 16 januari 2007 herroepen en aangegeven dat de kosten voor het verwijderen van de afvalstoffen aan appellante worden gerestitueerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeert dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Er zijn geen proceskosten voor vergoeding vastgesteld.

Uitspraak

200703101/1.
Datum uitspraak: 5 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Op 7 januari 2007 heeft verweerder met gebruikmaking van artikel 5:24, vijfde en zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van appellante bestuursdwang toegepast als geregeld in artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht ter zake van het in strijd met artikel 20, tweede lid, Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 door appellante ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de locatie [locatie], ter hoogte van nummer […], te Utrecht. De bestuursdwang heeft bestaan in het verwijderen van de afvalstoffen. Bij besluit van 16 januari 2007 is de beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder kenbaar gemaakt dat de kosten voor het verwijderen, zijnde een bedrag van € 50,00, op grond van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht voor rekening van appellante komen.
Bij besluit van 13 april 2007, verzonden op 16 april 2007, heeft verweerder het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 28 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 4 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2007; partijen zijn niet verschenen ter zitting.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard en het besluit van 16 januari 2007 herroepen. Bij dit besluit is tevens aangegeven dat verweerder de in rekening gebrachte kosten voor het verwijderen van de afvalstoffen aan appellante restitueert en dat verweerder zich gehouden acht over te gaan tot vergoeding van het door appellante betaalde griffierecht.
De Afdeling gaat er, gelet op het vorenstaande, van uit dat voor appellante geen procesbelang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep wordt derhalve niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007
195-495.