ECLI:NL:RVS:2007:BB2543

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702059/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • S.J.E. Horstink von Meyenfeldt
  • O. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep inzake vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 augustus 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 23 februari 2007. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, nadat de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het bezwaar van appellante tegen de weigering van de Staatssecretaris van Justitie om ambtshalve voortgezet verblijf toe te staan, ongegrond had verklaard. Appellante stelde dat de rechtbank niet had voldaan aan de eisen van een goede procesorde, omdat zij geen prejudiciële vragen had gesteld, terwijl zij daartoe wel gehouden was. De Afdeling overwoog dat voor kennisneming van een appel in weerwil van het bepaalde bij artikel 120 van de Vreemdelingenwet 2000, grond kan bestaan bij ernstige schending van de eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De door appellante aangevoerde argumenten boden echter geen grond voor het oordeel dat hiervan sprake was. De Afdeling verklaarde zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200702059/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[Appellante],
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/38170 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 23 februari 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2000 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) geweigerd om appellante ambtshalve voortgezet verblijf toe te staan.
Bij besluit van 27 juli 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 februari 2007, verzonden op 27 februari 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 april 2007 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat ingevolge artikel 120 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), gelezen in verbinding met artikel 33e van de Vreemdelingenwet (oud) geen hoger beroep openstaat tegen de uitspraak van 23 februari 2007.
2.2. Appellante betoogt dat er grond is voor de Afdeling om niettemin van het hoger beroep kennis te nemen. Daartoe voert zij aan, dat de uitspraak van de rechtbank niet voldoet aan de eisen van een goede procesorde, nu de rechtbank, omdat zij abusievelijk ervan uitging dat zij niet de hoogste nationale rechterlijke instantie was, geen prejudiciële vragen heeft gesteld, terwijl zij daartoe wel gehouden was, althans dat zij niet heeft gemotiveerd waarom zij die vragen niet heeft gesteld.
2.3. Voor kennisneming van een appel in weerwil van het bepaalde bij artikel 120 van de Vw 2000, gelezen in verbinding met artikel 33e van de Vreemdelingenwet (oud) kan grond bestaan, indien sprake is van ernstige schending van de eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is. Hetgeen door appellante is aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat daarvan sprake is.
2.4. De Afdeling is kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. S.J.E. Horstink von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2007
284-473.
Verzonden: 20 augustus 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak