ECLI:NL:RVS:2007:BB2511

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701146/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door gemeenteraad Enschede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om vergoeding van planschade door de gemeenteraad van Enschede. De zaak is ontstaan na een besluit van de gemeenteraad op 17 januari 2005, waarin een verzoek van de maatschap, gevestigd te Haaksbergen, om vergoeding van planschade werd afgewezen. De gemeenteraad verklaarde het bezwaar van de rechtsvoorgangster ongegrond op 19 december 2005. De rechtbank Almelo heeft op 3 januari 2007 het beroep van de rechtsvoorgangster niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben appellanten hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 29 augustus 2007 werd behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat appellanten, als opvolgers van de rechtsvoorgangster, door het bestemmingsplan Buitengebied 1996 in een nadeliger planologische situatie zijn komen te verkeren. De gemeenteraad stelde dat de eigenaren van het perceel het risico hebben aanvaard dat de bestemming 'Kampeerterreinen' zou vervallen, omdat zij van 10 maart 1995 tot 10 mei 1996 geen concrete pogingen hebben ondernomen om deze bestemming te realiseren. De Afdeling oordeelde echter dat de rechtbank heeft miskend dat de omstandigheden die door de gemeenteraad zijn aangevoerd, niet rechtvaardigen dat de rechtsvoorgangster het risico heeft aanvaard dat de gebruiksmogelijkheden zouden vervallen.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep alsnog gegrond. Het besluit van de gemeenteraad van 19 december 2005 werd vernietigd en de gemeenteraad werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten. De uitspraak benadrukt het belang van de voorzienbaarheid van planologische wijzigingen en de rechten van eigenaren in het kader van planschade.

Uitspraak

200701146/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten],
tegen de uitspraak in de zaken nos. 05/1389 en 06/00073 van de rechtbank Almelo van 3 januari 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad van de gemeente Enschede.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2005 heeft de raad van de gemeente Enschede (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van de [maatschap], gevestigd te Haaksbergen (hierna: de rechtsvoorgangster), om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2005 heeft de gemeenteraad het daartegen door de rechtvoorgangster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 januari 2007, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door rechtsvoorgangster ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het aanvankelijk uitblijven van een besluit op het bezwaarschrift, niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 maart 2007 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door L.M. Kelly-van Oort, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geschil is dat appellanten - onder meer in hun hoedanigheid van opvolgers van de rechtsvoorgangster - als gevolg van het bestemmingsplan Buitengebied 1996, dat op 8 september 1997 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 17 maart 1999 in werking is getreden, in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren. Daarbij is de voordien ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1978" op het perceel aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats] […] (hierna: het perceel), rustende bestemming "Kampeerterreinen" gewijzigd in "Agrarisch gebied".
2.2.    De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat de eigenaren van het perceel, door van 10 maart 1995 tot 10 mei 1996 geen concrete poging te doen om de bestemming "Kampeerterreinen" te realiseren, het risico hebben aanvaard dat de mogelijkheid om het als zodanig te gebruiken zou komen te vervallen en zij het verval van de recreatieve bestemming reeds in die periode konden voorzien, gelet op de ouderdom van het bestemmingsplan Buitengebied 1978, de Vinexlokatie De Eschmarke, ingevolge waarvan 4000 woningen worden gebouwd, het feit dat de agrarische onderneming van de rechtsvoorgangster onder druk stond en het in procedure gebrachte bestemmingsplan "Buitengebied 1996".
2.3.    Appellanten klagen dat de rechtbank, door dat standpunt als juist te aanvaarden, heeft miskend dat de in de beslissing op bezwaar vermelde omstandigheden, gezamenlijk, noch elk op zichzelf, het oordeel rechtvaardigen dat de rechtsvoorgangster het risico heeft aanvaard dat de mogelijkheden om het perceel ten behoeve van kampeerterreinen te gebruiken zouden vervallen, omdat die omstandigheden geen aanleiding gaven om er rekening mee te houden dat de planologische situatie in voor haar negatieve zin zou veranderen.
2.3.1.    Dit betoog slaagt. De rechtsvoorgangster is op 10 maart 1995 door toedeling in het kader van de aanpassingsinrichting de Eschmarke eigenaar geworden van het perceel. Volgens de akte van toedeling heeft het perceel een recreatieve bestemming. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1978" rustte op het perceel op dat moment de bestemming "Kampeerterreinen". Weliswaar is in die periode ook het voorontwerp bestemmingsplan "Buitengebied 1997" in procedure gebracht, maar daarin was aan het perceel de bestemming "Verblijfsrecreatie" toegekend.
In het op 10 mei 1996 ter visie gelegde ontwerp-bestemmingsplan is deze bestemming gehandhaafd. Eerst bij het vaststellen van dat plan op 8 september 1997 is naar aanleiding van een zienswijze van de Landinrichtingscommissie aan het perceel de agrarische bestemming toegekend.
Dat in de planvoorschriften, behorende bij het voorontwerp bestemmingsplan "Buitengebied 1996" en het ontwerp-bestemmingsplan de bebouwingsmogelijkheden en toe te laten kampeermiddelen waren toegesneden op de bestaande aangrenzende camping Klein Zandvoort, inmiddels de Twentse Es, en slechts één toegang naar de voor verblijfsrecreatie bestemde gronden was voorzien, kan onder die omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat de planologische verslechtering voorzienbaar was, omdat de daarin opgenomen bestemming nog verblijfsrecreatie op het perceel mogelijk maakte.
Aan de ouderdom van het voorheen geldende bestemmingsplan en de omgevingsfactoren komt voorts niet de betekenis toe die de gemeenteraad daaraan heeft gehecht.
Voor zover zijdens de gemeenteraad is beoogd te betogen dat de planwijziging weliswaar niet voorzienbaar was, maar niettemin aangenomen moet worden dat de rechtsvoorgangster het risico dat de gebruiksmogelijkheid ten behoeve van kampeerterreinen op het perceel zou vervallen heeft aanvaard, wordt overwogen dat indien de planologische wijziging niet voorzienbaar was, het risico daarvan niet aanvaard kon worden.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 19 december 2005 vernietigen.
2.5.    De gemeenteraad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 3 januari 2007 in de zaak nos. 05/1389 en 06/00073;
III.    verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de raad der gemeente Enschede van 19 december 2005;
V.    veroordeelt de raad van de gemeente Enschede tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1332,56 (zegge: eenduizenddriehonderdtweeendertig euro zesenvijftig); waarvan € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde in beroep en hoger beroep verleende rechtsbijstand, het dient door de gemeente Enschede aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Enschede aan appellanten het door hen  voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 386,00 (zegge: driehonderdzesentachtig euro)vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Ouwehand
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007
224