200700862/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. VEROR 06/2452 van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2006 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven.
Bij besluit van 15 november 2005 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven (hierna: het dagelijks bestuur) aan de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg (hierna: vergunninghoudster) een sloopvergunning verleend voor het slopen van het pand aan de Coolhaven 118 te Rotterdam.
Bij besluit van 2 mei 2006 heeft het dagelijks bestuur het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 april 2007 heeft verweerder van antwoord gediend.
Bij brief van 27 april 2007 heeft vergunninghoudster, die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. drs. S.J. Brunia en het dagelijks bestuur vertegenwoordigd door J.M. Mulder, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Vergunninghoudster, vertegenwoordigd door G. Stoffels, bijgestaan door mr. T.I. van Koten, advocaat te Rotterdam, is daar als partij gehoord.
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte wegens het vervallen van procesbelang niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. Dit betoog faalt. De sloop van het pand was op het moment van de aangevallen uitspraak (nagenoeg) voltooid. Appellant heeft in hoger beroep niet gesteld financieel nadeel te hebben geleden ten gevolge van de verlening van de sloopvergunning. Uit zijn stelling dat hij op langere termijn mogelijk gezondheidsschade kan krijgen als gevolg van het vrijkomen van asbest bij de sloop volgt een dergelijk belang niet, nu niet aannemelijk is geworden dat ter gelegenheid van de sloop asbest is vrijgekomen.
Voor zover appellant wijst op de mogelijkheid van herbouw van het gesloopte in geval de sloopvergunning niet rechtsgeldig zou worden geacht, wijst de Afdeling erop dat vernietiging van de beslissing op bezwaar en herroeping van het primaire besluit niet tot gevolg zouden hebben dat van rechtswege op vergunninghoudster de verplichting zou komen te rusten het gesloopte weer in de oude toestand te herstellen.
Het betoog van appellant ter zitting dat hij recht heeft op toetsing van de rechtmatigheid van het besluit in de vorm van een juiste tenaamstelling van de sloopvergunning treft evenmin doel, nu ter zitting van de zijde van vergunninghoudster uitdrukkelijk is bevestigd dat de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg, als eigenaar van het gesloopte pand, vergunninghoudster is.
Ten slotte levert de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 september 2002, nr.
200102917/1, AB 2003, 41) onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan.
2.3. De rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007