ECLI:NL:RVS:2007:BB2476

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700358/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Texel inzake handhaving van bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Texel, waarbij appellante sub 2 werd gelast het tijdelijk of permanent huisvesten van personen in een bedrijfsloods te staken. Het college had eerder een besluit van 9 maart 2005 ingetrokken, maar de rechtbank Alkmaar verklaarde het beroep van de wederpartij gegrond en vernietigde de beslissing op bezwaar. Tegen deze uitspraak hebben zowel het college als appellante sub 2 hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 19 juli 2007 werd de zaak behandeld, waarbij appellante sub 2 werd bijgestaan door haar advocaat en het college door een ambtenaar van de gemeente. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil was getreden door niet alle beroepsgronden te behandelen. De hoger beroepen werden gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de wederpartij werd niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan appellante sub 2 werd terugbetaald. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 29 augustus 2007.

Uitspraak

200700358/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    het college van burgemeester en wethouders van Texel,
2.    [appellante sub 2], waarvan de vennoten zijn [vennoot a en b], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. GEMWT 06/102 van de rechtbank Alkmaar van 1 december 2006 in het geding tussen:
[wederpartijen],
en
appellant sub 1.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2005 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) appellante sub 2 onder oplegging van een dwangsom gelast het tijdelijk of permanent huisvesten van personen in de bedrijfsloods aan [locaties] te [plaats], gemeente Texel te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 15 februari 2006 heeft het college het daartegen door appellante sub 2 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 9 maart 2005 ingetrokken.
Bij uitspraak van 1 december 2006, verzonden op 12 december 2006, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartijen], (hierna: [wederpartij]) ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd voor zover die ziet op [locatie a en b] en bepaald dat het college met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaar dient te beslissen binnen zes weken na verzending van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief van 15 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellante sub 2 bij brief van 12 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 12 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 april 2007 hebben [wederpartij] die in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Bij brief van 17 april 2007 heeft appellante sub 2 een reactie ingediend op het hoger beroep van het college.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante sub 2. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2007, waar namens appellante sub 2 [vennoot b], bijgestaan door mr. X. Wentink-Quelle, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord [wederpartij], bijgestaan door mr. D. Schilstra, gemachtigde.
2.    Overwegingen
2.1.    Het college en appellante sub 2 komen terecht op tegen de vernietiging door de rechtbank van de beslissing op bezwaar voor zover die ziet op de woningen [locatie a en b]. Zoals ter zitting door het college is aangegeven en door [wederpartij] is bevestigd, had de intrekking van het besluit van 9 maart 2005 geen betrekking op de op [locatie b] aanwezige woning doch uitsluitend op de niet van een huisnummer voorziene vier appartementen aan de rechterzijde van de eveneens als [locatie b] aangeduide loods en was het beroep van [wederpartij] slechts hiertegen gericht. Door de niet in de intrekking bedoelde woningen [locatie a en b] bij de beoordeling te betrekken en geen uitspraak te doen over de in beroep aangevoerde gronden is de rechtbank buiten de grenzen van het aan haar voorgelegde geschil getreden. Daarbij moet worden aangetekend dat het college, door de wijze van aanduiding in de verschillende besluiten en het wijzigen van huisnummers, zelf debet is geweest aan de verwarring over de beslissing op bezwaar.
2.2.    De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de niet door de rechtbank besproken beroepsgronden alsnog behandelen.
2.3.    Het beroep van [wederpartij] is gericht tegen de weigering om handhavend op te treden tegen het gebruik van vier appartementen aan de rechterzijde van de bedrijfsloods [locatie b] als personeelsverblijven. Bij besluit van 30 januari 2007 heeft het college bouwvergunning verleend voor deze personeelsverblijven. Ter zitting is niet betwist dat als gevolg van deze vergunning geen sprake meer is van een overtreding van het bestemmingsplan waartegen handhavend kan worden opgetreden. Dat betekent dat [wederpartij] thans geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep. Dat [wederpartij] rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de verleende bouwvergunning waarop nog niet is beslist, maakt dit niet anders.
2.4.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. In deze situatie is er ook geen aanleiding te bepalen dat het door appellante sub 2 in hoger beroep betaalde griffierecht door de gemeente Texel wordt vergoed. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 41, vijfde lid - het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan appellante sub 2 wordt terugbetaald.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de hoger beroepen gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 1 december 2006 in zaak no. GEMWT 06/102;
III.    verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV.    gelast dat de secretaris van de Raad van State aan appellante sub 2 het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 422, 00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Boermans
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007
429-476.