ECLI:NL:RVS:2007:BB2462

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700395/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan Buitengebied, Rithsestraat 128 door college van burgemeester en wethouders van Breda

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het wijzigingsplan "Wijziging bestemmingsplan Buitengebied, Rithsestraat 128" door het college van burgemeester en wethouders van Breda. Het college heeft op 4 september 2006 het wijzigingsplan vastgesteld, waarna het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 14 november 2006 goedkeuring verleende. De stichting "Stichting Brabantse Milieufederatie" heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoert dat het plan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan en dat het de cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke waarden onevenredig aantast. Appellante stelt ook dat er geen flora- en faunaonderzoek is gedaan en dat niet is afgewogen of een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet noodzakelijk is.

De Raad van State heeft de zaak op 2 juli 2007 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de toetsing van het wijzigingsplan moet plaatsvinden aan de hand van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling concludeert dat het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling wijst erop dat de belangenafweging door verweerder zorgvuldig is uitgevoerd en dat de goedkeuring van het wijzigingsplan niet in strijd is met het recht.

De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2007.

Uitspraak

200700395/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Brabantse Milieufederatie", gevestigd te Tilburg,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda het wijzigingsplan "Wijziging bestemmingsplan Buitengebied, Rithsestraat 128" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 november 2006, kenmerk 1224717/1239336, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 februari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Breda. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door H.C. Gerringa, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord de gemeenteraad van Breda, vertegenwoordigd door A.J.J. Neele, ambtenaar van de gemeente, en [eigenaar] van de gronden aan de Rithsestraat 128 te Breda.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen.
Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellante
2.2.    Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Zij voert aan dat het plan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan "Buitengebied".
Hiertoe stelt zij dat door dit plan de cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke waarden onevenredig worden aangetast. Ook laat het bestemmingsplan "Buitengebied" volgens haar geen gelijktijdige vormverandering en vergroting van het bouwvlak toe.
Appellante stelt tevens dat ten onrechte geen flora- en faunaonderzoek is gedaan en dat niet is afgewogen of een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet noodzakelijk is en, zo ja, of deze kan worden verleend.
Verder voert appellante aan dat het plan in strijd is met het streekplan Brabant in Balans 2002 (hierna: het streekplan), aangezien de oppervlakte van het voorziene bouwvlak samen met de vergunde oppervlakte aan stellingen groter is dan de maximale oppervlakte die ingevolge het streekplan voor permanente teeltondersteunende voorzieningen is toegestaan, dat het gebied in het Reconstructieplan De Baronie (hierna: het reconstructieplan) als regionale natuur- en landschapseenheid is aangeduid en dat door bebouwing van deze gronden de realisering van de landschapsecologische zone wordt bemoeilijkt.
Standpunt van verweerder
2.3.    Verweerder heeft het wijzigingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft hierbij overwogen dat de teeltondersteunende voorzieningen binnen de bestemmingsplanvoorschriften passen en dat deze in overeenstemming zijn met het provinciaal beleid zoals uitgewerkt in de beleidsnota "Teeltondersteunende voorzieningen (TOV) in de land- en tuinbouw" (hierna: de beleidsnota TOV) van maart 2003. Verweerder heeft bij zijn belangenafweging betrokken dat de voorzieningen noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering, dat de gronden reeds agrarisch worden gebruikt, dat de gronden nabij de A16 en de HSL liggen en dat de omvang van het plangebied ten opzichte van het totale gebied met bijzondere waarden relatief klein is. Gelet hierop heeft het plan volgens hem geen onevenredige gevolgen voor de aanwezige gebiedswaarden. Tevens heeft de aanduiding van het gebied als landschapsecologische zone in het streekplan uitsluitend informatieve waarde zolang deze zone niet nader is begrensd en vastgelegd in een partiële streekplanherziening, aldus verweerder.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 200 meter van de rijksweg A16 en het tracé van de HSL. In het bestemmingsplan "Buitengebied" heeft het plandeel dat betrekking heeft op de Rithsestraat 128 de bestemming"Agrarisch gebied (A)" met de aanduiding 'gebied met landschappelijke en/of cultuurhistorische waarde (lk)'. Het wijzigingsplan voorziet in vergroting en vormverandering van het bouwblok ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen. Voor de bouw van teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van stellingen is op 21 maart 2006 een, inmiddels in rechte onaantastbare, bouwvergunning verleend.
2.4.2.    In artikel 18, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" is, voor zover hier van belang, bepaald dat, het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.2. het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting of vormverandering van een agrarisch bouwvlak binnen de gebiedsaanduiding A(lk).
In artikel 5.2., onder II, lid 7, sub a, is, voor zover hier van belang, bepaald dat vergroting en verandering van een bouwvlak plaatsvindt mits een evenredige belangenafweging plaatsvindt tussen enerzijds de mate waarin de vergroting of vormverandering noodzakelijk is vanuit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het agrarisch bedrijf en anderzijds de mate waarin de waarden en functies van de betrokken gronden, welke het plan beoogt te beschermen, door de vergroting of vormverandering worden geschaad.
2.4.3.    In het kader van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid" van de gemeente Breda, waarvan het voorontwerp is vrijgegeven voor inspraak en vooroverleg, is een landschapsanalyse gemaakt van het gebied waarvan het plangebied deel uitmaakt. In dit onderzoek en de daarbij behorende kaarten wordt gesteld dat in het plangebied van het wijzigingsplan geen bijzondere waarden in de zin van de Flora- en faunawet aanwezig zijn.
2.4.4.    Op kaart 1 van het streekplan heeft het plangebied de aanduiding "Agrarische Hoofdstructuur - Landbouw (AHS-landbouw)- Overig".
In het streekplan is vermeld dat in elke zone hoge ondersteunende voorzieningen in beginsel alleen zijn toegestaan op het bouwblok (pagina 107).
In de beleidsnota TOV van maart 2003 is ten aanzien van teeltondersteunende voorzieningen vermeld dat in de agrarische hoofdstructuur de categorieën laag/permanent, hoog/tijdelijk en hoog/permanent in principe alleen zijn toegestaan op het bouwblok (pagina 3). Op pagina 6 van de beleidsnota is vermeld dat stellingen ter ondersteuning van aardbeienteelt, met en zonder kappen, tot categorie D 'Hoog/permanent' behoren.
Tevens volgt uit tabel 1 van deze beleidsnota dat voor categorie D ten aanzien van voorzieningen op bouwblokken gelegen in agrarisch gebied met meerwaarden dat onder de AHS-landbouw valt, enkel een maximumoppervlakte is gegeven voor teeltondersteunende kassen.
Daarbij is aangegeven dat stellingenteelt via omkeerbare voorzieningen ook is toegestaan aansluitend aan het bouwblok tot een maximum van 1 hectare (richtlijn 9).
2.4.5.    In het streekplan is vermeld dat in een uitwerkingsplan moet worden aangeven hoe met de verstedelijkingsdruk op de regio Breda-Tilburg moet worden omgegaan, terwijl natuurwaarden en landschappelijke kwaliteiten kunnen worden behouden en versterkt, onder meer door de inrichting van een landschapsecologische zone.
In het Uitwerkingsplan Breda - Tilburg (hierna: het uitwerkingsplan), dat is vastgesteld op 21 december 2004, is vermeld dat tussen Breda en Etten-Leur drie noord-zuid zones kunnen worden onderscheiden, namelijk de zone direct ten westen van de rijksweg en de HSL, de landschapsecologische zone en het landbouwgebied tussen de landschapsecologische zone en de bebouwing van Etten-Leur.
Blijkens kaart 9 van dit plan ligt het perceel aan de Rithsestraat 128 tussen de rijksweg en de landschapsecologische zone in. Blijkens de bij het uitwerkingplan behorende plankaart, is het gebied waarin het desbetreffende perceel ligt, aangeduid als 'integratie stad-land'.
In het reconstructieplan is vermeld dat in het gebied ten westen van Breda een landschapsecologische zone is gesitueerd. In deze zone staan bos- en natuurontwikkeling, behoud van landschappelijke- en cultuurhistorische waarden en versterking van de recreatieve betekenis, voorop. De huidige agrarische functie die het gebied heeft, blijft gehandhaafd. Nieuwe, intensieve ontwikkelingen zoals woningbouw, industrie en nieuwvestiging van intensieve veehouderij zijn niet mogelijk in deze landschapsecologische zone (pagina 115).
Tevens is in het reconstructieplan vermeld dat in de landschapsecologische zones de kwaliteit niet of nauwelijks zal veranderen ten opzichte van de huidige situatie. Er worden enerzijds maatregelen genomen om de openheid verder te benadrukken, maar de plannen laten ook mogelijkheden open voor een verdere verstening en verglazing van de groene open ruimte (pagina 263).
Het oordeel van de Afdeling
2.5.    Ten aanzien van het betoog van appellante dat het plan in strijd is met de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden vanwege de aantasting van de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" te beschermen waarden, overweegt de Afdeling als volgt. Uit het onderzoek dat in het kader van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid" is uitgevoerd, volgt, dat het plangebied deel uitmaakt van een gebied dat van landschappelijke en cultuurhistorische waarde is. Gelet op de omvang van het plangebied in verhouding tot de omvang van het gebied met voornoemde gebiedswaarden en gelet op de ligging nabij de A16 en de HSL, heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van deze gebiedswaarden. De Afdeling ziet in de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat de wijzigingsvoorwaarden geen gelijktijdige vergroting en vormverandering van een agrarisch bouwblok toestaan. Hetgeen appellante aanvoert geeft derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte stelt dat het plan niet in strijd is met de wijzigingsvoorwaarden.
2.5.1.    Ten aanzien van de door appellante naar voren gebrachte stelling dat het plan strijdt met de Flora- en faunawet in verband met de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten, overweegt de Afdeling dat appellante geen gegevens heeft overgelegd die een begin van bewijs leveren dat zich ter plaatse te beschermen planten- en diersoorten bevinden. De enkele stelling dat zich in het gebied de Rith diverse Rode Lijstsoorten, roofvogels en kleine zoogdieren bevinden, acht de Afdeling in dit verband onvoldoende. Zoals door de gemeenteraad in de weerlegging van de door appellante ingediende zienswijze uitdrukkelijk is vermeld, is in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid" onder meer onderzoek verricht naar de in het plangebied voorkomende flora en fauna en zijn de uitkomsten van dit onderzoek bij het opstellen van het wijzigingsplan betrokken. De stelling van appellante dat geen onderzoek is verricht naar de in het plangebied voorkomende flora en fauna, mist derhalve feitelijke grondslag.
Ten aanzien van het bezwaar van appellante dat de totale mogelijke oppervlakte van de stellingen in strijd is met het streekplan, overweegt de Afdeling het volgende. Op grond van de beleidsnota TOV zijn stellingen ten behoeve van de aardbeienteelt omkeerbare voorzieningen, die ook aansluitend aan het bouwvlak zijn toegestaan tot een maximum van 1 hectare. Gelet hierop leidt het feit dat een deel van de stellingen waarvoor bouwvergunning is verleend aansluitend aan het voorziene bouwvlak is opgericht, er niet toe dat de binnen het in het plan voorziene bouwvlak mogelijke oppervlakte stellingen in strijd is met het streekplan.
Ten aanzien van het bezwaar van appellante dat het plan strijdt met het reconstructieplan overweegt de Afdeling dat het reconstructieplan niet beoogt de in de landschapsecologische zone aanwezige agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering te beperken. Mede gelet op hetgeen is overwogen onder 2.4.4., heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het reconstructieplan niet aan de tenuitvoerlegging van dit wijzigingsplan in de weg staat.
2.5.2.    Hetgeen appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Rop
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007
417-545.