ECLI:NL:RVS:2007:BB2169

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700579/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • H. Borstlap
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen instemming met wijzigingen saneringsplan door Rijkswaterstaat

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 augustus 2007 uitspraak gedaan over een beroep van Sleydal B.V. tegen een besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Het betreft de instemming met wijzigingen van een saneringsplan dat samenhangt met de realisatie van kaden in de gemeenten Roermond, Venlo, Gennep, Mook en Middelaar, en het retentiebekken Lateraalkanaal West in de gemeenten Heel en Haelen. Appellante, Sleydal B.V., heeft op 19 januari 2007 beroep ingesteld tegen het besluit van 8 december 2006, waarbij de Minister instemde met de wijzigingen van het saneringsplan. De gronden van het beroep zijn aangevuld op 16 februari 2007.

Tijdens de zitting op 3 juli 2007 zijn zowel appellante als verweerder vertegenwoordigd. Appellante betoogt dat de instemming met de wijziging van het saneringsplan onterecht is, omdat dit zou leiden tot blootstelling van niet-verontreinigde bodem aan ernstige vervuiling door mogelijke overstromingen van de Maas. Appellante stelt dat er maatregelen genomen hadden moeten worden om verontreiniging te voorkomen, zoals het aanleggen van een kleischerm.

De Afdeling overweegt dat de wijziging van de ligging van de kaden bij het retentiebekken is vastgesteld in een eerder besluit van de provinciale staten van Limburg en dat deze kwestie niet opnieuw kan worden beoordeeld in deze procedure. De Afdeling concludeert dat het bestreden besluit enkel betrekking heeft op de saneringshandelingen en dat de vraag of er maatregelen ter voorkoming van verontreiniging moeten worden genomen, niet aan de orde kan komen. Het beroep van Sleydal B.V. wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200700579/1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Sleydal B.V.", gevestigd te Weert,
appellante,
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2006 heeft verweerder ingestemd met de door projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken gemelde wijzigingen van het saneringsplan dat samenhangt met de realisatie van kaden cluster 1, 2 en 3 in de gemeenten Roermond, Venlo, Gennep, Mook en Middelaar en de realisatie van het retentiebekken Lateraalkanaal West in de gemeenten Heel en Haelen.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 19 januari 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld.
De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2007.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.J.J.M. van der Bruggen, advocaat te Roermond, en verweerder, vertegenwoordigd door J.D.M. Nouwen, M.C. van den Brink en A. Mohnen, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken, vertegenwoordigd door M.C.A. Henfling.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming, voor zover hier van belang, meldt degene die de bodem saneert, wijzigingen van het saneringsplan, waarmee door de Minister van Verkeer en Waterstaat is ingestemd, uiterlijk twee weken voorafgaand aan de uitvoering daarvan aan de Minister van Verkeer en Waterstaat. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kan de Minister van Verkeer en Waterstaat naar aanleiding van de melding, bedoeld in het vierde lid, aanwijzigen geven omtrent de verdere uitvoering van de sanering, die een wijziging inhouden van onderdelen van het saneringsplan waarmee reeds is ingestemd.
2.2.    Bij een eerder besluit van 17 januari 2005 heeft verweerder ingestemd met het saneringsplan dat samenhangt met de realisatie van kaden cluster 1, 2 en 3 in de gemeenten Roermond, Venlo, Gennep, Mook en Middelaar en de realisatie van het retentiebekken Lateraalkanaal West in de gemeenten Heel en Haelen. De gemelde wijzigingen van onderdelen van dit saneringsplan, waarmee verweerder bij het bestreden besluit heeft ingestemd, hebben betrekking op verandering van de exacte plaats waar saneringshandelingen worden verricht. Deze verandering hangt samen met wijziging van de geplande ligging van kaden bij het retentiebekken Lateraalkanaal West in de gemeente Heel. De saneringhandelingen op zich, bestaande uit het ontgraven van de fundering nabij de tenen van de kaden en de toplaag daar waar kaden komen, veranderen niet. Bij het bestreden besluit heeft verweerder ingestemd met de gemelde wijzigingen van onderdelen van het saneringsplan waarmee hij bij besluit van 17 januari 2005 reeds heeft ingestemd en daarbij aanwijzingen gegeven betreffende onder meer melding van de aanvang en beëindiging van de werkzaamheden en van calamiteiten.
2.3.    Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte heeft ingestemd met de gemelde wijziging van het saneringsplan. Zij voert aan - samengevat weergegeven - dat ten onrechte wordt toegestaan dat de niet verontreinigde bodem van het gebied "Sleydal", waarvan een gedeelte haar eigendom is, wordt blootgesteld aan de ernstige vervuiling die een overstroming van de Maas met zich zal brengen en dat aldus ter plaatse een ernstige verontreiniging wordt veroorzaakt. Volgens appellante had verweerder ten minste moeten voorschrijven dat ter plaatse ter voorkoming van deze verontreiniging een deugdelijk kleischerm wordt aangelegd.
2.4.    Niet in geschil is dat als gevolg van de wijziging van de ligging van de kaden bij het retentiebekken het gebied "Sleydal" bij hoge afvoeren van de Maas onder water kan komen te staan en dat dit mogelijk verontreiniging van de bodem van dat gebied tot gevolg kan hebben.
De Afdeling stelt vast dat over de (gewijzigde) ligging van de kaden bij het retentiebekken is besloten bij de door provinciale staten van Limburg bij besluit van 19 november 2004 vastgestelde partiële herziening van het "Provinciaal Omgevingsplan Limburg, aanvulling Zandmaas. De ligging van de desbetreffende kaden op zich, alsmede de omstandigheid dat daaruit mogelijk verontreiniging van de bodem van het gebied "Sleydal" voorvloeit, is in dat kader afgewogen en kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen. Verder overweegt de Afdeling dat, nu het bestreden besluit slechts ziet op de saneringshandelingen ten behoeve van de kaden, ook de vraag of in het gebied "Sleydal" maatregelen ter voorkoming van de vorenbedoelde verontreiniging moeten worden genomen, in deze procedure niet aan de orde kan komen. Het beroep kan niet slagen.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Appellantes verzoek om verweerder met toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de door haar beweerdelijk geleden schade als gevolg van het bestreden besluit, komt, nu het beroep niet gegrond is, niet voor inwilliging in aanmerking.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Timmerman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2007
431.