ECLI:NL:RVS:2007:BB2117
Raad van State
- Hoger beroep
- T.M.A. Claessens
- D. Roemers
- P.A. Offers
- Rechtspraak.nl
Hoorplicht en aanvullende gronden van bezwaar in vreemdelingenzaken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Buitenlandse Zaken tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf gegrond verklaarde. De minister had de aanvraag van de vreemdeling afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister de vreemdeling had moeten horen, omdat hij geen termijn had gesteld voor het indienen van aanvullende gronden van bezwaar. De minister stelde echter dat de inhoud van het bezwaarschrift en de aanvullingen daarop, in samenhang met de eerdere argumenten van de vreemdeling, al voldoende waren om te concluderen dat de bezwaren ongegrond waren.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de minister in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door de vreemdeling niet te horen. De Afdeling stelde vast dat de vreemdeling geen nieuwe gezichtspunten had ingebracht en dat de minister op goede gronden had kunnen concluderen dat de bezwaren ongegrond waren. De rechtbank had niet onderkend dat er geen twijfel mogelijk was over de ongegrondheid van de bezwaren van de vreemdeling.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de Afdeling verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de minister ongegrond. De minister had zich terecht op het standpunt gesteld dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor medische behandeling, omdat de vreemdeling geen bewijs had geleverd van de noodzaak van medische behandeling. De beslissing van de Afdeling werd uitgesproken in naam der Koningin.