ECLI:NL:RVS:2007:BB1772

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700735/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening huursubsidie door de Minister van Volkshuisvesting en rechtmatig verblijf van medebewoner

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 augustus 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van huursubsidie door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De minister had op 5 oktober 2005 twee besluiten genomen waarbij de aan appellante toegekende huursubsidie over de tijdvakken van 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 en van 1 juli 2005 tot 31 december 2005 op nihil werd vastgesteld. Tevens werd reeds betaalde subsidie over deze tijdvakken teruggevorderd. De reden voor deze herziening was dat de dochter van appellante, die als medebewoner werd beschouwd, niet rechtmatig in Nederland verbleef volgens artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank Middelburg had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep instelde. De Raad van State oordeelde dat de minister terecht de huursubsidie had herzien, aangezien de dochter van appellante op de peildata medebewoner was en geen rechtmatig verblijf had. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister bevoegd was om de reeds betaalde subsidie terug te vorderen. De rechtbank had terecht overwogen dat appellante op de hoogte had moeten zijn van de voorwaarde van rechtmatig verblijf voor medebewoners.

De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van rechtmatig verblijf voor het verkrijgen van huursubsidie en de verantwoordelijkheden van de aanvrager.

Uitspraak

200700735/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/277 van de rechtbank Middelburg van 19 december 2006 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie.
1.    Procesverloop
Bij twee afzonderlijke besluiten van 5 oktober 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie (hierna: de minister) de aan appellante toegekende huursubsidie herzien, de huursubsidie over de tijdvakken 1 juli 2004 - 1 juli 2005 en 1 juli 2005 - 31 december 2005 op nihil vastgesteld en reeds betaalde subsidie over deze tijdvakken teruggevorderd.
Bij besluit van 23 januari 2006 heeft de minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 maart 2007 heeft de minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2007, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. H. Ipenburg, werkzaam bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, is verschenen. Appellante is met bericht niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 10, aanhef en onder b, van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw), zoals dit gold ten tijde van belang, wordt huursubsidie slechts toegekend als degenen die op de peildatum medebewoner van de woning zijn de Nederlandse nationaliteit bezitten of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander worden behandeld of vreemdeling zijn en rechtmatig verblijf houden als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, onder a, van de Hsw, zoals dit gold ten tijde van belang, kan de minister de toekenning herzien, als de huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge het derde lid van dit artikel, kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.2.    Bij besluiten van 5 oktober 2005 heeft de minister de aan appellante toegekende huursubsidie over de tijdvakken 1 juli 2004 - 1 juli 2005 en 1 juli 2005 - 31 december 2005 herzien omdat de dochter van appellante, die als medebewoner in de zin van de Hsw moet worden gezien, niet rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.3.    Niet in geschil is dat de dochter van appellante op de peildata medebewoner van de woning van appellante was en geen rechtmatig verblijf had in Nederland als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
Gelet hierop heeft de rechtbank dan ook terecht en op goede gronden overwogen dat de minister de bevoegdheid heeft de reeds betaalde subsidie over de tijdvakken 1 juli 2004 - 1 juli 2005 en 1 juli 2005 - 31 december 2005 terug te vorderen.
2.4.    In hetgeen appellante heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de minister in dit geval niet in redelijkheid tot terugvordering heeft kunnen overgaan. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat appellante wist althans kon en behoorde te weten dat de voorwaarde van rechtmatig verblijf voor elke medebewoner, dus ook voor haar dochter, gold en zij om voor huursubsidie in aanmerking te komen ervoor zorg had dienen te dragen dat aan die voorwaarde was voldaan.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Bindels
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007
85