ECLI:NL:RVS:2007:BB1761

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703896/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake horeca-inrichting te Apeldoorn

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 augustus 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. Dit besluit, genomen op 27 april 2007, stelde nadere eisen aan de horeca-inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 'Babbel B.V.' op het perceel Hoofdstraat 192 te Apeldoorn. De nadere eisen waren gericht op het beperken van geluidsoverlast, waarbij onder andere werd geëist dat deuren en ramen gesloten moesten zijn tijdens het ten gehore brengen van muziek, met uitzondering van het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen. De verzoekster, Babbel B.V., was van mening dat deze eisen onterecht waren opgelegd en dat er onvoldoende bewijs was dat de geluidgrenswaarden werden overschreden. Ze voerde aan dat er geen geluidmetingen waren verricht en dat het besluit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat niet alle cafés in de Hoofdstraat aan dezelfde eisen waren onderworpen.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 23 juli 2007 ter zitting behandeld, waarbij zowel de verzoekster als de verweerder aanwezig waren. De Voorzitter oordeelde dat er in dit stadium van de procedure geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de nadere eisen niet redelijk waren. Hij concludeerde dat het niet noodzakelijk was om voorafgaand aan het opleggen van de eisen geluidmetingen uit te voeren. De Voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, wat betekent dat de nadere eisen van de gemeente van kracht blijven totdat de hoofdzaak is behandeld. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 augustus 2007.

Uitspraak

200703896/2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Babbel B.V.", gevestigd te Apeldoorn,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2007 heeft verweerder krachtens het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld met betrekking tot de horeca-inrichting van verzoekster op het perceel Hoofdstraat 192 te Apeldoorn. Dit besluit is op 27 april 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 6 juni 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 juli 2007.
Bij brief van 2 juli 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.S. van den Berg, advocaat te Apeldoorn, en verweerder, vertegenwoordigd door M. Bomhof, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit, gelezen in samenhang met voorschrift 4.1.4 van de daarbij behorende bijlage, voor zover thans van belang, kan het bevoegd gezag, om te bereiken dat aan de in de bijlage bij het Besluit gestelde geluidgrenswaarden wordt voldaan, nadere eisen stellen ten aanzien van het in acht nemen van gedragsregels binnen de inrichting.
2.3.    De bij het bestreden besluit gestelde nadere eis 1 strekt er toe dat deuren, (schuif)puien en ramen van de inrichting tussen 23.00 uur en sluitingstijd tijdens het ten gehore brengen van muziek gesloten zijn behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen. Volgens de gestelde nadere eis 2 dienen alle in de inrichting werkzame personen hieromtrent geïnstrueerd te zijn.
Blijkens het bestreden besluit is verweerder tot het opleggen van vorengenoemde nadere eisen overgegaan nadat hem vanuit de omgeving van de inrichting klachten hebben bereikt over geluidoverlast.
2.4.    Verzoekster is van mening dat verweerder ten onrechte tot het opleggen van de nadere eisen is overgegaan. Volgens verzoekster heeft verweerder niet gehandeld overeenkomstig het geluid-excessenbeleid zoals dat door de gemeente Apeldoorn is vastgesteld. Voorts betoogt zij dat onvoldoende vaststaat dat bij het geopend zijn van ramen en deuren van de inrichting de geluidgrenswaarden opgenomen in de bijlage bij het Besluit worden overschreden. In dit verband voert zij aan dat ten onrechte geen geluidmetingen zijn verricht. Tot slot stelt verzoekster zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu niet alle cafés aan de Hoofdstraat nadere eisen opgelegd hebben gekregen, terwijl niet vaststaat door welke inrichting de geluidoverlast wordt veroorzaakt.
2.5.    Verweerder heeft de nadere eisen gebaseerd op voorschrift 4.1.4 van de bijlage bij het Besluit. De Voorzitter is van oordeel dat in dit stadium van de procedure niet van feiten of omstandigheden is gebleken waaruit voorvloeit, dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voornoemde nadere eisen nodig zijn om te bereiken dat aan de geluidvoorschriften uit de bijlage bij het Besluit wordt voldaan. Gelet op de aard van de thans in het geding zijnde nadere eisen is de Voorzitter niet overtuigd dat gezien de omstandigheden van het geval het noodzakelijk is dat voorafgaand aan het opleggen van deze nadere eisen geluidmetingen plaatsvinden. De Afdeling zal dit bij de behandeling van de hoofdzaak beoordelen. In dit aspect noch in hetgeen overigens is aangevoerd ziet de Voorzitter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Douwes, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Douwes
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2007
443.