200609252/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/2861 en 06/2844 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 november 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Landerd.
Bij besluit van 5 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Landerd (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het oprichten van bedrijfsgebouwen ten behoeve van een biologische boomkwekerij met educatieve nevenactiviteiten op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], kadastrale gemeente [plaats], sectie […], nummers […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 april 2006 heeft het college de door appellanten sub 1 en appellant sub 2 daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2006, verzonden op 22 november 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief van 21 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2006, en appellant sub 2 bij brief van 2 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 24 januari 2007. Appellant sub 2 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 29 januari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 maart 2007 heeft vergunninghouder die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 7 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 12 maart 2007 heeft appellant sub 2 een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2007, waar appellanten sub 1, in persoon en bijgestaan door mr. H. Nijman, advocaat te Nijmegen, en [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. G.H. Blom en P.H. Schalk, en het college, vertegenwoordigd door J.H. van Alphen, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar vergunninghouder verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een schuur, een uitgiftegebouw, en een toren in de vorm van een hof en 2 teeltondersteunende kassen met een totale oppervlakte van ongeveer 2500 m2 ten behoeve van de biologische boomkwekerij Valckenhof.
2.2. Op de gronden, waarop het bouwplan is voorzien, rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" de bestemming "agrarisch gebied". Ingevolge de planvoorschriften mag op deze gronden niet worden gebouwd met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde, welke ter plaatse noodzakelijk zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering dan wel uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de doeleinden. Niet in geschil is dat het bouwplan daarmee in strijd is. Om medewerking te verlenen aan het bouwplan heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Op 15 februari 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college van gedeputeerde staten) een verklaring van geen bezwaar afgegeven.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet met gebruikmaking van de verklaring van geen bezwaar vrijstelling had mogen verlenen. Daartoe voeren zij aan dat de voor het afgeven van deze verklaring gevolgde procedure tot afwijking van het streekplan "Noord-Brabant 2002" (hierna: het streekplan) onjuist was. Voorts voeren zij aan dat na de afgifte van de verklaring van geen bezwaar het Reconstructieplan Peel en Maas is vastgesteld en dat ten onrechte geen besluit tot afwijking van dit reconstructieplan is genomen, terwijl het bouwplan hiermee in strijd is. Bovendien kon niet worden afgeweken van het streekplan omdat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. Verder voeren zij aan dat na de afgifte van de verklaring van geen bezwaar het bouwplan zodanig is gewijzigd dat de verklaring van geen bezwaar daarop niet ziet.
2.3.1. In hoofdstuk 5 van het streekplan staat vermeld dat het college van gedeputeerde staten bij de voorbereiding van een afwijkingsbesluit, onder meer, de openbare voorbereidingsprocedure volgens afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volgt, indien dat een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de plan- of projectprocedure in het kader waarvan het afwijkingsbesluit wordt genomen. De openbare voorbereidingsprocedure is reeds toegepast in het kader van het besluit tot vrijstelling. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot afwijking genomen in het kader van de verklaring van geen bezwaar verder strekkende gevolgen heeft dan voor dit bouwplan. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het wederom volgen van de openbare voorbereidingsprocedure geen toegevoegde waarde heeft.
2.3.2. Het perceel maakt in het streekplan deel uit van de AHS-Landbouw. Uit § 3.4.8 van het streekplan volgt dat nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf in de AHS-landbouw niet is toegestaan. Dit betekent dat geen nieuwe bouwblokken mogen worden toegekend. In het Reconstructieplan Peel en Maas vastgesteld op 5 april 2005 (hierna: het reconstructieplan) is een accentgebied boom- en vaste plantenteelt aangewezen. Als hoofdlijnen zijn genoemd dat in dit gebied nieuwvestiging mogelijk is, mits het gaat om bedrijven die verplaatsen vanuit een andere locatie in Peel en Maas omdat zij daar een knelpunt vormen, er geen bestaande locatie beschikbaar is, en er sprake is van realisatie van reconstructiedoelen. Het creëren van een nieuw bouwblok in het accentgebied voor een boom- en vaste plantenteeltbedrijf, onder de hierboven beschreven voorwaarden, wordt beschouwd als een herziening van het streekplan.
Het besluit tot afwijking ziet op afwijking van het streekplanbeleid dat ter plaatse van het perceel geen nieuwvestiging mag plaatsvinden. Het aanwijzen van het accentgebied brengt op dit punt geen herziening van het streekplanbeleid met zich. Een nieuwe verklaring van geen bezwaar met een nieuw besluit tot afwijking dat tevens ziet op afwijking van het beleid dat voorziet in een accentgebied is dan ook niet nodig. Verder blijkt uit de verklaring van geen bezwaar dat bij de afweging tot afwijking van het streekplan de op handen zijnde aanwijzing van het accentgebied is betrokken.
2.3.3. In hoofdstuk 5 van het streekplan, zoals dit luidde ten tijde van de afgifte van de verklaring van geen bezwaar, staat dat het college van gedeputeerde staten bevoegd is om af te wijken in die gevallen waarin de handhaving van de beleidslijn gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen. Blijkens hoofdstuk 5 van het streekplan is met de beschreven afwijkingsbevoegdheid aangesloten bij de formulering van artikel 4:84 van de Awb. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 16 februari 2005 in zaak nr.
200403595/1ziet de afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb op bijzondere gevallen die niet in de beleidsregels zijn verdisconteerd en waarin strikte navolging van het beleid in het gebiedsplan zou leiden tot een uitkomst die de provinciale staten van Noord-Brabant niet geacht kan worden te hebben beoogd.
In het streekplan in § 3.4.8 staan enkele specifieke agrarische bedrijfsvormen vermeld waarvoor nieuwvestiging in de AHS-Landbouw is toegestaan. Biologische (boom)teelt staat daar niet bij vermeld. Nu biologische (boom)teelt ten tijde van de vaststelling van de beleidslijn in 2002 plaatsvond, moet ervan worden uitgegaan dat voor deze specifieke bedrijfsvorm nieuwvestiging niet is toegestaan en in dit opzicht geen sprake is van een bijzonder geval waarmee bij het vaststellen van de beleidsregels geen rekening is gehouden. Het college heeft voorts niet gemotiveerd waarom de omstandigheid dat ter plaatse reeds jaren biologische boomteelt plaatsvindt, waardoor de grond geschikt is voor deze teeltwijze, en de omstandigheid dat verplaatsing hoge kosten met zich brengt, zodanige omstandigheden zouden betreffen dat zij als bijzondere omstandigheden dienen te worden aangemerkt die meebrengen dat, vanwege de onevenredige gevolgen voor de vergunninghouder, uitzondering zou moeten worden gemaakt op de beleidslijn dat nieuwvestiging van een bedrijf als dit in de AHS-landbouw niet is toegestaan. De genoemde omstandigheden zullen zich ook voordoen in vele andere gevallen van (specifieke) teelt in de AHS-landbouw waarvoor nieuwvestiging niet is toegestaan. Gelet op het voorgaande heeft het college van gedeputeerde staten niet deugdelijk gemotiveerd waarom sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de in het streekplan neergelegde beleidslijn rechtvaardigen.
2.3.4. Na afgifte van de verklaring van geen bezwaar is het bouwplan gewijzigd, in die zin dat de toren en het uitgiftegebouw van plaats hebben gewisseld. Het uitgiftegebouw heeft dezelfde omvang behouden. De toren is verlaagd van een nokhoogte van 15,40 naar 12,37 meter en een goothoogte van 9 naar 8 meter. De oppervlakte van de toren is vergroot van 70,56 naar 125,44 m2. Het college van gedeputeerde staten heeft een verklaring van geen bezwaar afgegeven voor het bouwplan onder de voorwaarde dat de toren verlaagd diende te worden tot 12 meter.
Gelet op de wisseling van plaats van het uitgiftegebouw en de toren en de toename van de oppervlakte van de toren als hiervoor beschreven, kan deze wijziging van het bouwplan op zich zelf beschouwd niet als een zodanig ondergeschikte wijziging van het bouwplan worden aangemerkt, dat de afgegeven verklaring van geen bezwaar nog geacht kan worden betrekking te hebben op het gewijzigde bouwplan.
2.3.5. Gelet op hetgeen in 2.3.3 en 2.3.4 is overwogen had het college de verklaring van geen bezwaar, die is afgegeven door het college van gedeputeerde staten, niet mogen gebruiken ten behoeve van de verleende vrijstelling. Voormeld besluit ontbeert dan ook een deugdelijke motivering en is derhalve in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet op het geconstateerde gebrek behoeven de overige naar voren gebracht gronden thans geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen.
2.5. Het college dient op na te melden in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 november 2006 in de zaken nos. AWB 06/2861 en 06/2844;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Landerd van 25 april 2006, kenmerk VROM/HvA/05/2422;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Landerd tot vergoeding van bij appellanten sub 1 in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Landerd aan appellanten sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Landerd tot vergoeding van bij appellant sub 2 in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Landerd aan appellant sub 2 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat gemeente Landerd aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 352,00 (zegge: driehonderdtweeënvijftig euro) voor appellanten sub 1 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep en € 352,00 (zegge: driehonderdtweeënvijftig euro) voor appellant sub 2 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007