ECLI:NL:RVS:2007:BB1736

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700101/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor ontgronden van percelen in de Noordoostpolder

In deze zaak gaat het om een besluit van 9 november 2006, waarbij de vergunning onder voorschriften is verleend aan Staatsbosbeheer Regio Oost voor het ontgronden van percelen in de gemeente Noordoostpolder. Appellanten, die agrarische bedrijven exploiteren nabij het projectgebied, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor schade aan hun bedrijven door een veranderend waterpeil als gevolg van de ontgronding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 26 juli 2007.

De appellanten stellen dat de vergunning niet de voorwaarde bevat dat de effecten van de ontgronding op de grondwaterstand gecontroleerd worden. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Flevoland, heeft de vergunning verleend op basis van hydrologisch onderzoek dat geen negatieve effecten op de waterhuishouding zou aantonen, mits er niet dieper dan 15 meter onder het maaiveld wordt gegraven. De Afdeling heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend in het kader van een natuurontwikkelingsproject en dat de appellanten op een afstand van ongeveer 50 meter van het projectgebied hun bedrijven hebben.

De Afdeling heeft overwogen dat de peilbuis in de nabijheid van de percelen van de appellanten kan worden gebruikt om de effecten van de ontgronding op de waterhuishouding te monitoren. De Afdeling concludeert dat de appellanten geen voldoende onderbouwing hebben gegeven voor hun vrees dat de ontgronding negatieve gevolgen zal hebben voor hun waterhuishouding. De Afdeling oordeelt dat verweerder de vergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200700101/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant a] en [appellant b], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2006, kenmerk 473062, heeft verweerder een vergunning onder voorschriften verleend aan Staatsbosbeheer Regio Oost (hierna: Staatsbosbeheer) voor het ontgronden van de percelen, kadastraal bekend gemeente Noordoostpolder, sectie G, nummers 926, 2108, 2152, 2154 en 2156.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 2 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van verweerder. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellanten. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2007, waar [appellant b], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.M.H. Brink-Schulte, advocaat te Lelystad, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord Staatsbosbeheer, vertegenwoordigd door H.B.M. Olthof, werkzaam bij Staatsbosbeheer.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning te ontgronden. Een vergunning wordt op grond van artikel 10, zesde lid, van de Ontgrondingenwet verleend na afweging van alle in artikel 3, tweede lid, bedoelde belangen.
Artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet stelt dat met inachtneming van de krachtens artikel 5 gestelde nadere regelen aan een vergunning voorschriften kunnen worden verbonden ter bescherming van alle bij een ontgronding betrokken belangen alsmede ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.
Standpunt van appellanten
2.2.    Appellanten vrezen schade voor de door hen geëxploiteerde landbouwbedrijven als gevolg van een veranderend waterpeil door de vergunde ontgronding. Zij stellen dat ten onrechte aan de verleende vergunning niet de voorwaarde is verbonden dat de effecten van de ontgronding op de grondwaterstand ter plaatse van hun percelen worden gecontroleerd. Hoewel volgens het onderzoek naar de gevolgen van de ontgronding de waterhuishouding niet zal wijzigen, kunnen door de ontgronding volgens appellanten wel negatieve gevolgen optreden voor de waterhuishouding. Zij verlangen schadevergoeding van de betrokken partijen indien zij aantoonbaar schade ondervinden als gevolg van de ontgronding.
Standpunt van verweerder
2.3.    Verweerder heeft bij zijn besluit de gevraagde vergunning onder voorschriften verleend. Volgens verweerder blijkt uit het uitgevoerde hydrologisch onderzoek dat in de omgeving geen negatieve hydrologische effecten zullen optreden indien er niet dieper wordt gegraven dan 15 meter beneden het maaiveld. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat ten gevolge van de wijzigingen in het projectgebied geen veranderingen in de waterstand en de waterkwaliteit zullen optreden in de aangrenzende landbouwgebieden. De door appellanten gewenste controle van de effecten van de ontgronding op de grondwaterstand is niet als voorwaarde opgenomen in de vergunning omdat één van de appellanten niet wilde meewerken aan de plaatsing van peilbuizen op zijn grond. Mocht blijken dat appellanten schade ondervinden als gevolg van de ontgronding, dan kunnen zij een verzoek om schadevergoeding indienen bij verweerder, zo stelt hij.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    De bestreden vergunning is verleend ten behoeve van het afgraven van de bovengrond en de aanleg van poelen in het kader van het natuurontwikkelingsproject Schoterveld in de Noordoostpolder. Appellanten voeren beide een agrarisch bedrijf op de percelen [locaties], ten zuiden van het gebied waarop de verleende vergunning betrekking heeft, op een afstand van ongeveer 50 meter van dit gebied. Op een afstand van ongeveer 250 meter van de percelen van appellanten is peilbuis […] geplaatst.
2.4.2.    Ingevolge artikel 2.2 van de aan de vergunning verbonden voorschriften, voor zover hier van belang, is de maximale toegestane ontgrondingsdiepte bepaald op 12,8 meter onder Normaal Amsterdams Peil (hierna: NAP).
2.4.3.    In het rapport "Hydrologisch onderzoek natuurontwikkelingsgebied Schoterveld" van Ecologisch Adviesbureau Bell Hullenaar van 31 augustus 2006 (hierna: het rapport) is onder meer het volgende vermeld.
De maaiveldhoogte in het natuurontwikkelingsgebied loopt uiteen van 3,1 meter onder NAP aan de oostzijde tot 3,6 meter onder NAP aan de zuidwestzijde. Voorts is vermeld in het rapport dat volgens de gegevens uit het Regionaal Geohydrologisch Informatie Systeem (REGIS) de eerste scheidende laag pas op een diepte van meer dan 15 meter beneden maaiveld ligt. De ontwerpdiepte van 12,8 meter onder NAP heeft volgens dit rapport dus geen consequenties voor het geohydrologisch functioneren van de plas en de omgeving. Voor afleiding van de uiteindelijke effecten van het plan is monitoring van de grond- en oppervlaktewaterstanden van belang. Met peilbuis […] wordt het effect van de ontgronding op de waterhuishouding ter plaatse van de agrarische percelen buiten het plangebied afgeleid.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.    In het rapport met de resultaten van het onderzoek dat is uitgevoerd naar de geohydrologische effecten van de ontgronding, is gesteld dat de voorgenomen ontgronding geen gevolgen zal hebben voor de grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving van de te ontgronden percelen. In het onderzoek is rekening gehouden met de bodemsamenstelling van de omgeving.
Uit het rapport volgt dat zich nabij de percelen van appellanten een peilbuis bevindt, waarmee kan worden gecontroleerd of er ten gevolge van de voorgenomen ontgronding veranderingen in de grondwaterstand optreden die zouden kunnen leiden tot schade voor de bedrijven van appellanten. Ter zitting is namens Staatsbosbeheer verklaard dat met behulp van deze peilbuis de effecten van de ontgronding op de waterhuishouding ter plaatse van de door appellanten gebruikte percelen kunnen worden gemeten. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd, geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op deze wijze de eventuele gevolgen van de ontgronding voor de waterhuishouding onvoldoende kunnen worden afgeleid en/of bewaakt.
Appellanten hebben ook overigens geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden kunnen geven tot het oordeel dat verweerder zich niet op het rapport had mogen baseren bij het nemen van het bestreden besluit. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen verandering in de waterstanden zal optreden in de aan het projectgebied grenzende landbouwgebieden als gevolg van de ontgronding.
2.6.    Indien appellanten menen dat zij ten gevolge van de vergunde ontgronding schade zullen lijden, kunnen zij, ingevolge artikel 26 van de Ontgrondingenwet, een aanvraag om vergoeding daarvan indienen bij het college van gedeputeerde staten van Flevoland.
2.7.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de vergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd, geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Rop
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007
417-528.