ECLI:NL:RVS:2007:BB1730

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604370/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van ligoever voor ligplaatsen voor kleine open boten in Sneek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sneek, waarbij een oever als ligoever is aangewezen voor maximaal 33 ligplaatsen voor kleine open boten. Het college had op 6 juni 2005 besloten om de oever ter hoogte van een plantsoen aan de Stortemelk te Sneek aan te wijzen als ligoever. Dit besluit werd later door het college beperkt tot maximaal 18 ligplaatsen. Appellanten, bewoners van Sneek, maakten bezwaar tegen dit besluit en stelden beroep in bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, die hun beroep ongegrond verklaarde op 2 mei 2006. Hierop hebben appellanten hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 2 juli 2007 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de oever als ligoever aan te wijzen. De Afdeling stelde vast dat het bestemmingsplan 'De Loten' slechts één aanlegplaats per woning toestaat en dat het innemen van ligplaatsen buiten deze mogelijkheid niet is toegestaan. Hierdoor was de aanwijzing van de oever in strijd met het bestemmingsplan.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en het besluit van het college van 14 februari 2006. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan appellanten en moest het door hen betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 augustus 2007.

Uitspraak

200604370/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Sneek,
tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/818 en 06/817 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 2 mei 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Sneek.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sneek (hierna: het college) de oever ter hoogte van een plantsoen aan de Stortemelk te Sneek, gelegen tegenover woningen aan het Marsdiep, over een lengte van 170 meter als ligoever aangewezen ten behoeve van maximaal 33 ligplaatsen voor kleine open boten met een maximale lengte van 6 meter.
Bij besluit van 14 februari 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het besluit gehandhaafd, doch het aantal ligplaatsen beperkt tot maximaal 18.
Bij uitspraak van 2 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2007, waar van [een van de appellanten], bijgestaan door mr. G. Folmer, advocaat te Drachten, en het college, vertegenwoordigd door A. Kuijt, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 5.3.3, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Sneek (hierna: de Apv) is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee ligplaats in te nemen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, is dat verbod niet van toepassing, voor zover een ligplaats met een vaartuig wordt ingenomen aan een krachtens artikel 5.3.11 of bij een geldend bestemmingsplan als zodanig aangewezen ligoever, dan wel in een bij geldend bestemmingsplan aangewezen haven of andere bij bestemmingsplan aangewezen gelegenheid die bestemd is om een vaartuig onder te brengen.
Ingevolge artikel 5.3.11, eerste lid, is het college bevoegd ligoevers aan te wijzen, als bedoeld in voormelde bepaling.
2.2.    Ter plaatse van de aangewezen ligoever geldt het bestemmingsplan "De Loten". De watergang en de aangrenzende oever hebben daarin de bestemming "Woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen" met de nadere aanwijzing "water", onderscheidenlijk "structureel groen". De als zodanig aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 5, lid A, onderdeel I, van de desbetreffende planvoorschriften bestemd voor wonen, verkeersvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, water en andere tot een woonwijk behorende voorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken, een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid A II.
In onderdeel II is bepaald dat realisering van de onder I vermelde doeleinden dient te geschieden met inachtneming van de hierin geformuleerde hoofdlijnen. Onder d is met betrekking tot de woonomgeving onder meer bepaald dat ten minste 4.000 m2 van de gronden zal worden bestemd voor de waterhuishouding (waterberging, wateraanvoer en -afvoer) in de vorm van singels met een breedte van ten minste 6 meter ongeveer overeenkomstig de op kaart aangegeven aanwijzing "water". In aansluiting op de bestemming "Waterweg -Vs(w)-" zullen overeenkomstig de op de kaart aangegeven aanwijzing, watergangen tot in het woongebied worden gerealiseerd, waardoor het grootste deel van de woonpercelen aan het water zal worden gesitueerd. Bij de woningen is de realisering van één aanlegplaats/ligplaats per woning toegestaan.
2.3.    Het College heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van de oever als ligoever niet strijdig is met het bestemmingsplan, nu uit de planvoorschriften volgt dat de gronden met de bestemming "Woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen" mede zijn bestemd voor water en het gebruik van water mede het aanleggen van boten of het innemen van ligplaats daarin omvat.
2.3.1.    Appellanten voeren aan dat de voorzieningenrechter, door dat standpunt als juist te aanvaarden, heeft miskend dat de functie water binnen de bestemming "Woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen" een aan het wonen ondergeschikte functie is, waarbij het alleen is toegestaan bij een woning een aanleg-/ligplaats te realiseren. De ligoever is volgens appellanten dan ook in strijd met het bestemmingsplan.
2.3.2.    Dat betoog slaagt. Door in artikel 5, lid A, onderdeel II, van de planvoorschriften voor de - overeenkomstig de op de kaart aangegeven aanwijzing water tot in het woongebied te realiseren - watergangen te bepalen dat bij de woningen de realisering van één aanlegplaats/ligplaats per woning is toegestaan, is een beperking aangebracht in het gebruik van dergelijke watergangen voor het innemen van ligplaats en is het innemen van ligplaats buiten de aldus opgenomen mogelijkheid niet toegestaan. De aanwijzing van de oever van deze watergang tot ligoever, anders dan ten behoeve van de realisering van één aanlegplaats/ligplaats per woning, is dan ook in strijd met het bestemmingsplan.
Nu het ingevolge het bestemmingsplan en de daarbij behorende voorschriften niet is toegestaan dat een aanlegplaats/ligplaats wordt ingenomen, anders dan bij de woningen, heeft het college, bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid de desbetreffende oever als ligoever aan te wijzen.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren, het besluit van 14 februari 2006 vernietigen en, zelf in de zaak voorziend, het besluit van 6 juni 2005 herroepen.
2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 2 mei 2006 in de zaken nos. 06/818 en 06/817;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sneek van 14 februari 2006, kenmerk 30/2005-01208/BAZ;
V.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sneek van 6 juni 2005;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sneek tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: duizend tweehonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Sneek aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII.    gelast dat de gemeente Sneek aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 352,00 (zegge: driehonderdtweeënvijftig) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Scheerhout
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007
148.