200703057/1 en 200703057/2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 2 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Teylingen het uitwerkingsplan "Fase B - Hoogh Teylingen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 maart 2007, kenmerk DRM/ARW/07/450A, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 1 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2007, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2007, waar appellanten, bij monde van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.J. Zuiderwijk, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.M.W.M. van Goch, ambtenaar van de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Heijmans Vastgoed Realisatie B.V.", vertegenwoordigd door J. de Jongh en H. Verheij.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met een maximale hoogte van 14 meter aan de Jacoba van Beierenweg in Voorhout. Verweerder heeft het plan goedgekeurd. Appellanten, die allen in de directe omgeving van het voorziene complex wonen, richten zich tegen dit besluit.
2.3. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regels. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO, in samenhang met artikel 10:27, van de Awb rust op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regels niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
2.4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Hoogh Teylingen 1997" (hierna: het bestemmingsplan) mag de maximale goothoogte en (nok)hoogte binnen de op de plankaart opgetekende bouwvlakken niet meer bedragen dan is vermeld bij de lettercode in het overzicht van afbeelding 1.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart voor "Uit te werken woongebied (UW)" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor woningbouw met de daarbij horende bijgebouwen, erven, tuinen, en parkeervoorzieningen.
2.4.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan zijn de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan onverminderd van toepassing voor het onderhavige uitwerkingsplan, met dien verstande dat indien in het bestemmingsplan verwezen wordt naar de plankaart, de bij het uitwerkingsplan behorende plankaart wordt bedoeld.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan is de in het eerste lid genoemd bepaling niet van toepassing indien op de bij dit uitwerkingsplan behorende plankaart of elders in deze voorschriften anders wordt bepaald.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan, voor zover hier van belang, wordt aan afbeelding 1 behorende bij artikel 3, eerste lid, van het bestemmingsplan toegevoegd dat binnen het bouwvlak met de lettercode dd de maximale goothoogte en nokhoogte 14 meter is en dat binnen het bouwvlak met de lettercode ee de maximale goothoogte en nokhoogte 10 meter is.
Op de bij het uitwerkingsplan behorende kaart is een plandeel met de bestemming "Wonen (W)" en de aanduiding "gestapeld (g)" opgenomen met een bouwvlak met de lettercode "dd" en een bouwvlak met de lettercode "ee".
2.5. Het betoog van appellanten dat het plangebied van het uitwerkingsplan deels buiten de grenzen van het plandeel met de bestemming "Uit te werken woongebied (UW)" valt, faalt. Zowel bij het opstellen van de bestemmingsplankaart als bij het opstellen van de kaart van het uitwerkingsplan is gebruik gemaakt van het zogenoemde stelsel van de Rijksdriehoekmeting. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de aan beide kaarten ten grondslag gelegde coördinaten van dit stelsel niet met elkaar overeenkomen en dat grenzen van het uitwerkingsplan niet overeenkomen met de grenzen van het plandeel met de bestemming "Uit te werken woongebied (UW)".
Voor zover appellanten betogen dat het uitwerkingsplan in strijd is met de uitwerkingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte en bouwmassa stelt de Voorzitter vast dat het bestemmingsplan ten aanzien hiervan geen uitwerkingsregels kent en dat op de plankaart van het bestemmingsplan op het plandeel met de bestemming "Uit te werken woongebied (UW)" evenmin een bouwvlak met lettercode is opgenomen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de omvang van het voorziene complex derhalve ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan en de daarbij horende kaart in het uitwerkingsplan vastgelegd. Anders dan appellanten betogen, brengt artikel 2, tweede lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan niet met zich dat dit plan ten onrechte in afwijking van de uitwerkingsregels kan worden vastgesteld.
2.5.1. Ten aanzien van de vrees van appellanten voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van het appartementencomplex stelt de Voorzitter voorop dat de aanvaardbaarheid van de bestemming "Uit te werken woongebied (UW)" reeds in het bestemmingsplan is beoordeeld en in het kader van het uitwerkingsplan niet opnieuw ter discussie kan staan. Met het bestaan van een door verweerder goedgekeurde uitwerkingsplicht in het bestemmingsplan is de aanvaardbaarheid hiervan in beginsel een gegeven.
Voorts overweegt de Voorzitter dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorziene appartementencomplex met een lengte van ongeveer 30 meter aan de Jacoba van Beierenweg en 40 meter aan de Componistenlaan en maximale hoogte van 14 meter in deze reeds verstedelijkte omgeving als passend kan worden beschouwd. Daarbij betrekt de Voorzitter dat het complex op een braakliggend stuk grond en naast een rotonde en bebouwing is voorzien.
Voor zover het voorziene appartementencomplex in de weg zou staan aan de door appellanten bedoelde aanpassing van deze rotonde overweegt de Voorzitter dat is gebleken dat de voormelde aanpassing niet zal worden uitgevoerd omdat de noodzaak voor een dergelijke aanpassing door het treffen van een aantal verkeersmaatregelen is komen te vervallen.
Voorts hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de mogelijke weerkaatsing van het geluid van het verkeer op de Jacoba van Beierenweg via de gevel van het complex sprake zal zijn van ernstige overlast bij en in hun woningen aan deze weg.
Evenmin hebben appellanten aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de in- en uitrit van het complex zich ernstige hinder door koplampen van auto's zal voordoen. Daarbij betrekt de Voorzitter dat het complex slechts 21 appartementen zal omvatten en derhalve een betrekkelijk gering aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal met zich zal brengen en dat met aanvullende maatregelen mogelijke lichthinder zo nodig kan worden beperkt.
Gelet op het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gemoeid bij de bouw van het appartementencomplex dan aan de belangen van appellanten.
2.5.2. De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is mitsdien ongegrond. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Kegge
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2007