200704728/1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/25490 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 2 juli 2007 in het geding tussen:
Bij besluit van 20 juni 2007 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel bevolen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 juli 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat van hem in redelijkheid kon worden verwacht dat hij gelijktijdig met de zogenoemde Dublinclaim voor Frankrijk een laissez-passer bij de Bosnische autoriteiten zou indienen, zodat een definitieve uitzetting naar Bosnië niet langer dan noodzakelijkerwijs op zich zou hoeven laten wachten. Daartoe voert de staatssecretaris, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2001 in zaak no. 200104995/1 (aangehecht ter voorlichting van partijen), primair aan dat een besluit tot inbewaringstelling geen beslissing bevat over het land waarnaar wordt uitgezet en meer in het algemeen de wijze waarop en wanneer die uitzetting zal worden geëffectueerd.
2.1.1. De vreemdeling had op 20 juni 2007 geen rechtmatig verblijf hier te lande, zodat hij Nederland diende te verlaten, bij gebreke waarvan hij kon worden uitgezet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 november 2005 in zaak no. 200508444/1, JV 2006/9), valt uit het bepaalde bij artikel 94, vierde lid, gelezen in verbinding met artikel 59, van de Vreemdelingenwet 2000 af te leiden dat de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de uitzetting wordt geëffectueerd niet aan de orde is bij rechterlijke toetsing van de bewaring. Dat door uitzetting van de vreemdeling naar Frankrijk een eventuele uitzetting naar Bosnië, het land van herkomst, mogelijk langer op zich laat wachten dan noodzakelijk is, ontneemt op zichzelf voorts niet het zicht op uitzetting.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het vooroverwogene voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven tot een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 2 juli 2007 in zaak no. AWB 07/25490;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.N.H. Nguyen, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
Voorzitter
w.g. Nguyen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007
421.
Verzonden: 1 augustus 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak