ECLI:NL:RVS:2007:BB1431

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701894/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van opvangverplichtingen van het COA in acute medische noodsituaties

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 juli 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichtingen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) met betrekking tot de opvang van vreemdelingen in acute medische noodsituaties. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag had ingediend voor voortzetting van verstrekkingen op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Het COA had deze aanvraag afgewezen, waarop de vreemdeling in beroep ging bij de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het COA, wat leidde tot het hoger beroep van het COA bij de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat het COA, op basis van artikel 3 van de Wet COA, verplicht is om opvang te bieden in zeer bijzondere omstandigheden, ook al valt de vreemdeling niet onder de door de minister aangewezen categorieën. De Raad bevestigde dat het COA moet beoordelen of er sprake is van een acute medische noodsituatie die opvang vereist. Dit houdt in dat het COA moet vaststellen of de vreemdeling lijdt aan een stoornis die, zonder onmiddellijke behandeling, kan leiden tot ernstige schade of overlijden.

De Raad concludeerde dat het COA in dit geval niet had aangetoond dat het de situatie van de vreemdeling adequaat had beoordeeld, met name met betrekking tot de mantelzorg die de vreemdeling ontving. De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en veroordeelde het COA tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdeling. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van het COA in situaties waarin vreemdelingen in acute nood verkeren, en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van hun medische en sociale omstandigheden.

Uitspraak

200701894/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/5819 en 07/5818 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda, van 15 februari 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2007 heeft appellant (hierna: het COA) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om voortzetting van de verstrekkingen op de voet van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda, (hierna: de voorzieningenrechter) voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COA een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COA bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 maart 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Bij brieven van 30 maart 2007 en 17 april 2007 heeft de vreemdeling nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3a, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COA), zijn, in afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van die wet, van toepassing op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens de Wet COA.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, is het COA onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge het tweede lid kan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) het COA taken, als bedoeld in het eerste lid, opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
In artikel 12 is bepaald dat de minister regels kan stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.
Krachtens die bepaling heeft de minister de Rva 2005 vastgesteld.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Rva 2005, draagt het COA zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening. In het tweede en derde lid is uitgewerkt welke categorieën asielzoekers tot de in het eerste lid bedoelde asielzoekers behoren en welke vreemdelingen daarmee worden gelijkgesteld.
2.2. In grief 1 klaagt het COA dat, samengevat weergegeven, de voorzieningenrechter, door te overwegen dat het COA kan besluiten de verstrekkingen in geval van bijzonder schrijnende omstandigheden voort te zetten, hoewel op grond van de Rva 2005 daarop geen aanspraak (meer) bestaat, heeft miskend dat de vreemdeling alleen recht op verstrekkingen heeft wanneer hij valt onder een van de categorieën aan wie op de voet van artikel 3, tweede en derde lid, van de Rva 2005 opvang wordt geboden en daarbuiten geen aanleiding voor het verlenen van verstrekkingen kan bestaan.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 maart 2007 in zaak no. 200605521/1; JV 2007/187) houdt de in artikel 3 van de Wet COA neergelegde wettelijke taak van het COA ook in dat het ondanks een meeromvattende beschikking opvang verleent in zeer bijzondere omstandigheden die tot feitelijke opvang nopen, voor zover deze omstandigheden niet vallen onder het bereik van de door de minister aangewezen categorieën van artikel 3 van de Rva 2005. De voorzieningenrechter heeft dit onderkend.
Grief 1 faalt.
2.3. In grief 2 klaagt het COA dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het COA ten onrechte niet heeft beoordeeld of de vreemdeling na de beëindiging van de verstrekkingen in een humanitaire of medische noodsituatie zal raken en gesteld noch gebleken is dat de mantelzorg waarop de vreemdeling is aangewezen onder 'medisch noodzakelijke zorg' in de zin van artikel 10 van de Vw 2000 valt. Hiertoe voert het COA aan dat een beroep van de vreemdeling op artikel 10 van de Vw 2000 voorkomt dat hij in een medische noodsituatie terecht zal komen.
2.3.1. Ter beoordeling of sprake is van een acute medische noodsituatie die tot opvang noopt, dient het COA volgens het beleid dat het zelf pleegt toe te passen te beoordelen of de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke en/of lichamelijke schade. Dat hiervan sprake is, behoeft niet aan beëindiging van de verstrekkingen in de weg te staan, indien een beroep van de vreemdeling op artikel 10 van de Vw 2000 het intreden van evenbedoelde gevolgen - van het achterwege laten van medische behandeling - voorkomt. Nu het besluit van 6 februari 2007 geen blijk geeft van een beoordeling of sprake is van een acute medische noodsituatie en het COA evenmin heeft beoordeeld of de mantelzorg waarop de vreemdeling is aangewezen onder artikel 10 van de Vw 2000 valt en of die mantelzorg elders op vergelijkbare wijze kan worden geboden, bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het COA ten onrechte heeft nagelaten te beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden die tot opvang nopen. Onderzoek op deze punten is in dit geval van bijzonder belang omdat mantelzorg pleegt te worden geboden door personen uit de directe leefomgeving en een rechtsgevolg van het besluit van 6 februari 2007 nu juist is dat de vreemdeling daaruit zonder gebleken alternatief wordt verwijderd.
Ook grief 2 faalt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Het COA dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter
is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Groeneweg
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2007
32-491.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak