ECLI:NL:RVS:2007:BB1412
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins de Vin
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel in het vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Raad van State op 12 juli 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel die was opgelegd aan een vreemdeling. De vreemdeling had op 29 april 2007 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen op basis van artikel 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was, omdat er geen informatie was verstrekt over contactpunten die de vreemdeling konden bijstaan, in strijd met artikel 13, derde lid, van de Schengengrenscode. De minister van Justitie, als appellant, stelde echter dat de rechtbank ten onrechte de rechtmatigheid van de toegangsweigering had beoordeeld in het kader van de vrijheidsontnemende maatregel. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegangsweigering niet tot de bevoegdheid van de rechter die over de vrijheidsontnemende maatregel oordeelt, behoort. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen grond was voor schadevergoeding en dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak benadrukt het belang van de scheiding tussen de beoordeling van toegangsweigeringen en vrijheidsontnemende maatregelen in het vreemdelingenrecht.