200700951/1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Barendrecht,
tegen de uitspraak in zaak no. WW44 06/3418 van de rechtbank Rotterdam van 30 januari 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht.
Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor een dakopbouw op de tweede verdieping van de woning op het perceel [locatie] te Barendrecht.
Bij besluit van 28 juni 2004 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2005, verzonden op 8 maart 2005, in zaak no. WW44 04/2399, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2005, verzonden op dezelfde datum, in zaak no.
200503075/1, heeft de Afdeling het daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 28 juni 2004 vernietigd.
Bij besluit van 15 augustus 2006 heeft het college, voor zover hier van belang, het door appellanten tegen het besluit van 26 augustus 2003 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2007, verzonden op 31 januari 2007, heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 1 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2007, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. M. de Boorder, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door H. Gerritsen en ir. H.H. Lievaart, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het vergroten van de derde bouwlaag van de woning aan [locatie] door het plaatsen van een aanvullende dakopbouw ter plaatse van het bestaande dakterras in aansluiting op de reeds bestaande dakopbouw, waardoor het dakterras verdwijnt en een derde volledige bouwlaag wordt gerealiseerd.
2.2. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 14 december 2005 heeft overwogen, staat vast dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1986" (hierna: het bestemmingsplan) op de gronden rustende agrarische bestemming. Voorts staat vast dat het college bevoegd is vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het plaatsen van de dakopbouw.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat uit de Afdelingsuitspraak van 14 december 2005 volgt dat het college slechts vrijstelling en bouwvergunning mocht weigeren indien het bouwplan een onaanvaardbare verslechtering van bezonning en lichttoetreding tot gevolg heeft.
2.3.1. Dit betoog treft geen doel. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de Afdeling zich in genoemde uitspraak uitsluitend heeft uitgelaten over de wijze waarop het college het bestreden besluit heeft voorbereid en gemotiveerd. De Afdeling heeft overwogen dat het onderzoek dat het college in 2004 heeft laten verrichten niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en om die reden niet aan het besluit van 28 juni 2004 ten grondslag mocht worden gelegd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de Afdeling niet aan een materiele beoordeling van de door het college verrichte belangenafweging toegekomen.
2.4. Voor het overige hebben appellanten in hoger beroep volstaan met verwijzing naar hetgeen zij eerder in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank heeft de aangevoerde gronden in haar overwegingen betrokken en daarover haar oordeel gegeven. In hetgeen appellanten eerder in beroep hebben aangevoerd alsmede in hetgeen zij ter zitting dienaangaande hebben betoogd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet op goede gronden heeft geoordeeld dat het college, gegeven de hem toekomende beleidsvrijheid bij beoordeling van verzoeken om vrijstelling, in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Montagne
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2007