ECLI:NL:RVS:2007:BB1296

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608376/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • H. Borstlap
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemverontreiniging en saneringsplan in Groningen

In deze zaak gaat het om een besluit van de gedeputeerde staten van Groningen, genomen op 26 september 2006, waarbij werd vastgesteld dat er sprake was van ernstige bodemverontreiniging op een locatie in Groningen. De gedeputeerde staten hebben ingestemd met een saneringsplan dat op 8 maart 2006 was ingediend door de vergunninghouder. Appellant, die zich benadeeld voelde door dit besluit, heeft op 15 november 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de procedure is er een deskundigenbericht uitgebracht door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening, gedateerd 27 maart 2007. De zaak is op 17 juli 2007 ter zitting behandeld, waarbij appellant in persoon aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door ambtenaren van de provincie.

De appellant betwistte onder andere dat het bestreden besluit geen betrekking had op de sanering van een ondergrondse tank en voerde aan dat het saneringsonderzoek niet volledig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter vastgesteld dat uit het deskundigenbericht bleek dat er geen ondergrondse tank op de door appellant aangewezen locatie aanwezig was en dat het saneringsplan gebaseerd was op verschillende onderzoeksrapporten. De beroepsgronden van appellant werden als feitelijk ongegrond beschouwd.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 8 augustus 2007.

Uitspraak

200608376/1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2006 heeft verweerder met betrekking tot de [locatie 1]-[locatie 2] te [plaats], vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan spoedige sanering niet noodzakelijk is en heeft hij ingestemd met het namens [vergunninghouder] ingediende saneringsplan van 8 maart 2006.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 15 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 december 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 27 maart 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2007, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J.P. Meles en ing. P. Mol, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant stelt dat het bestreden besluit ten onrechte geen betrekking heeft op de sanering van een ondergrondse tank, gelegen onder de oprit tussen de percelen [locatie 3] en [locatie 1].
2.1.1.    Volgens verweerder bevonden zich op de saneringslocatie in het verleden vier ondergrondse tanks. Drie van deze tanks, waaronder een ondergrondse tank voor afgewerkte olie, gelegen ten oosten van de oprit tussen de percelen [locatie 3] en [locatie 1], zijn in 1989 verwijderd. Volgens verweerder was er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog één ondergrondse tank op de saneringslocatie aanwezig, namelijk ten oosten van de voormalige garage. Volgens verweerder zal ook deze tank, op grond van het saneringsplan, worden verwijderd.
2.1.2.    Mede op grond van het deskundigenbericht stelt de Afdeling vast dat uit onderzoek dat met een metaaldetector en door middel van boringen heeft plaatsgevonden, niet is gebleken dat zich op de locatie waar appellant op doelt een ondergrondse tank bevindt. Uit het deskundigenbericht blijkt voorts dat ter plaatse van de locatie waar de ondergrondse tank zich volgens appellant bevindt, evenmin een ernstige verontreiniging is aangetroffen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bevindingen in het deskundigenbericht onjuist zijn en evenmin dat het uitgevoerde onderzoek en de boringen niet deugdelijk zijn verricht. Verweerder mocht er van uitgaan dat voornoemde tank niet aanwezig is. Deze beroepsgrond mist derhalve feitelijke grondslag.
2.2.    Appellant voert aan dat in het aan het saneringsplan ten grondslag liggende saneringsonderzoek geheel is voorbijgegaan aan het op 28 november 2003 opgestelde deskundigenrapport van ingenieursbureau Boorsma.
2.2.1.    Uit het bestreden besluit en het deskundigenbericht blijkt, dat het saneringsplan is gebaseerd op verschillende onderzoeksrapporten, waaronder het onderzoek waar appellant op doelt. Deze beroepsgrond mist derhalve feitelijke grondslag.
2.3.    Appellant voert aan dat de berm langs het Oldehoofsche Kanaal aan de overzijde van de saneringslocatie ten onrechte niet wordt gesaneerd.
Uit door DHV Milieu en Infrastructuur B.V. en Outline Consultancy uitgevoerde onderzoeken van respectievelijk 26 januari 2004 en 16 juni 2006 blijkt dat er ter plaatse van voornoemde locatie geen ernstige verontreiniging is. Verweerder heeft terecht overwogen dat sanering van de berm langs het Oldehoofsche Kanaal aan de overzijde van de saneringslocatie niet aan de orde is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2.4.    In de enkele stelling van appellant dat het verschil in de kostenramingen van een multifunctionele sanering en een functiegerichte sanering onverklaarbaar groot is, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat niet gekozen kon worden voor een functiegerichte sanering. Deze beroepsgrond faalt.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld   w.g. Fransen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2007
407-492.