Uitspraak
200506809/1, kan hierop een uitzondering worden gemaakt, indien sprake is van evidente schending van beginselen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk proces waarborgen.
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 oktober 2006. De rechtbank had het verzet van appellanten tegen een eerdere uitspraak van 7 juli 2006 ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank van 20 oktober 2006 is aangehecht aan de procedure. Appellanten hebben op 30 november 2006 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waar zij op 26 juni 2007 ter zitting zijn verschenen, vertegenwoordigd door hun advocaten mr. drs. H.M.G. Duijsters en mr. F.G.F.M. Tripels.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat, volgens artikel 37, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet op de Raad van State, er geen beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank zoals bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Er kan echter een uitzondering worden gemaakt in gevallen van evidente schending van beginselen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk proces waarborgen.
In deze zaak heeft de Afdeling geoordeeld dat er geen sprake was van een ernstige schending van de eisen van een goede procesorde. De rechtbank had appellanten in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, maar de gemachtigden van appellanten hadden laten weten dat zij op de zitting van 5 oktober 2006 verhinderd waren. De Afdeling heeft geconcludeerd dat er geen aanknopingspunt was voor het oordeel dat er sprake was van een onterecht proces, en heeft zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 augustus 2007.