Uitspraak
200506809/1, kan hierop een uitzondering worden gemaakt, indien sprake is van evidente schending van beginselen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk proces waarborgen.
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door appellanten is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 oktober 2006. De rechtbank had het verzet van appellanten tegen een eerdere uitspraak van 1 augustus 2006 ongegrond verklaard. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaten mr. drs. H.M.G. Duijsters en mr. F.G.F.M. Tripels, hebben op 30 november 2006 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld op een zitting op 26 juni 2007.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat volgens artikel 37, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet op de Raad van State geen beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank zoals bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Er kan echter een uitzondering worden gemaakt in gevallen van evidente schending van beginselen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk proces waarborgen.
In dit geval heeft de Raad van State geoordeeld dat er geen ernstige schending van de eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen heeft plaatsgevonden. De rechtbank had appellanten in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden over hun verzet, maar de gemachtigden van appellanten waren verhinderd. De Raad van State heeft geconcludeerd dat er geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat er sprake is geweest van een onterecht proces, en heeft zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 augustus 2007.