200703184/1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 21 november 2006 heeft de gemeenteraad van Veldhoven, het bestemmingsplan "De Polders 2002" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 maart 2007, kenmerk 1252604, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 3 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2007. Appellant en verweerder zijn daar, met bericht van verhindering, niet verschenen. Als partij is daar gehoord de gemeenteraad van Veldhoven, vertegenwoordigd door R. Smits, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 26 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) wordt het door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WRO, voor zover van belang, kunnen gedurende deze termijn schriftelijk bedenkingen worden ingebracht bij het college van gedeputeerde staten.
Het vastgestelde plan is blijkens de publicaties met ingang van 15 december 2006 gedurende zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen bedenkingen konden worden ingebracht eindigde derhalve op 25 januari 2007.
Het bedenkingengeschrift van appellant is gedateerd 15 februari 2007, en blijkens het stempel op 19 februari 2007 ingekomen bij het college van gedeputeerde staten.
2.2. Appellant richt zich tegen de bestemming van het perceel Burcht 64, voor zover dat gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Appellant heeft niet binnen de in artikel 27, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 26 van de WRO gestelde termijn bedenkingen tegen het plan ingebracht bij verweerder.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, van de WRO en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door de belanghebbende die tegen het plan tijdig bedenkingen heeft ingebracht bij het college van gedeputeerde staten.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig bedenkingen heeft ingebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Geen rechtvaardiging is gelegen in de door appellant gestelde omstandigheid dat het gemeentebestuur heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door hem niet persoonlijk op de hoogte te stellen van de door hem bestreden bestemmingswijziging. De WRO noch enig ander wettelijk voorschrift voorziet in een bepaling op grond waarvan het gemeentebestuur appellant hiervan in kennis had moeten stellen.
Geen rechtvaardiging is voorts gelegen in de door appellant gestelde omstandigheid dat hij pas na afloop van de termijn van terinzagelegging een beslissing op bezwaar inzake een voor het perceel Burcht 64 verleende bouwvergunning van de gemeente heeft ontvangen. Ongeacht de inhoud van deze beslissing was het de verantwoordelijkheid van appellant om zich te vergewissen van eventuele bestemmingswijzigingen van het perceel Burcht 64 die bij de vaststelling van het plan zijn doorgevoerd. Daarbij is van belang dat blijkens de stukken ter zake van de terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan en de mogelijkheid bedenkingen daartegen in te brengen, voldaan is aan de in de WRO en de Awb gestelde publicatie-eisen. In dat verband is met name van belang dat in de publicatie uitdrukkelijk is vermeld dat het plan gewijzigd is vastgesteld.
In hetgeen appellant overigens naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel.
Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Rop
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007