ECLI:NL:RVS:2007:BB0793

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700247/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en plaatsing op gemeentelijke monumentenlijst in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum een complex op de gemeentelijke monumentenlijst heeft geplaatst en een bouwvergunning heeft geweigerd. Het dagelijks bestuur heeft op 7 december 2004 besloten om het complex Leidsegracht 111-117 op de monumentenlijst te plaatsen. Vervolgens is op 23 december 2004 een bouwvergunning geweigerd voor het veranderen van de eerste verdieping van het pand, omdat er geen monumentenvergunning was verleend. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 november 2006 het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 juni 2007. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur de spoedprocedure heeft kunnen volgen bij de plaatsing van het complex op de monumentenlijst. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de adviezen van de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg en het bureau Monumenten en Archeologie aan het besluit ten grondslag mochten worden gelegd. De Afdeling heeft vastgesteld dat appellant geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd en dat de belangen van appellant niet zodanig zwaarwegend zijn dat van plaatsing op de monumentenlijst had moeten worden afgezien.

Wat betreft de weigering van de bouwvergunning heeft de Afdeling geoordeeld dat deze op twee gronden is geweigerd: het ontbreken van een monumentenvergunning en het niet voldoen aan redelijke eisen van welstand. Appellant heeft niet opgekomen tegen de tweede weigeringsgrond, waardoor deze vaststaat. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200700247/1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 05/3534 en AWB 05/3533 van de rechtbank Amsterdam van 27 november 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2004 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) het complex Leidsegracht 111-117 (hierna: het complex) geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst. Bij besluit van 23 december 2004 heeft het dagelijks bestuur geweigerd aan appellant een bouwvergunning te verlenen voor het veranderen van de eerste verdieping van het pand [locatie] (hierna: het pand).
Bij besluit van 7 juni 2005 heeft het dagelijks bestuur het door appellant gemaakte bezwaar tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2006, verzonden op 29 november 2006, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd doch de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Appellant heeft zijn gronden in hoger beroep aangevuld bij brief van 7 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2007 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door A.E.F. Diemer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.M. Oèko, ambtenaar van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet (hierna: Ww) moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien, voor zover hier van belang, het uiterlijk van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder e, moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien, voor zover hier van belang, voor het bouwen een vergunning ingevolge een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, is op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening tot behoud van monumenten in het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: Monumentenverordening), voor zover thans van belang, kan het dagelijks bestuur besluiten onroerende monumenten als beschermd gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Monumentenverordening besluit het dagelijks bestuur over plaatsing van onroerende monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst, nadat de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg (hierna: ARM) in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen en de vaste commissie van advies op het gebied van de monumentenzorg, alsmede, voor zover mogelijk en voor zover hier van belang, de eigenaar zijn gehoord. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur hiervan afwijken.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Monumentenverordening, voor zover hier van belang, is het verboden, zonder vergunning van het dagelijks bestuur een beschermd gemeentelijk monument in enig opzicht te wijzigen.
2.2.    Bij besluit van 7 december 2004 heeft het dagelijks bestuur het complex geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst. Bij besluit van 23 december 2004 heeft het dagelijks bestuur geweigerd aan appellant een bouwvergunning te verlenen voor het veranderen van de eerste verdieping van het pand vanwege het ontbreken van een monumentenvergunning als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Monumentenverordening. De hiertegen ingediende bezwaren zijn bij besluit van 7 juni 2005 ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het dagelijks bestuur een tweede grond opgenomen voor het weigeren van de bouwvergunning, namelijk dat het bouwplan leidt tot een bouwwerk dat niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.3.    Wat betreft het besluit tot plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst betoogt appellant in de eerste plaats, kort weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur de spoedprocedure heeft kunnen volgen, en dat het dagelijks bestuur de adviezen van de ARM en het bureau Monumenten en Archeologie (hierna: bMA) aan het plaatsingsbesluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Bovendien heeft de rechtbank, aldus appellant, ten onrechte overwogen dat het dagelijks bestuur aan zijn belangen geen doorslaggevende betekenis behoefde toe te kennen. In verband met dit laatste heeft de rechtbank volgens appellant ten onrechte de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand gelaten.
2.3.1.    De in de Monumentenverordening opgenomen spoedprocedure is uitgewerkt in de Notitie spoedprocedure. Blijkens deze notitie kan de spoedprocedure in situaties die ernstige gevolgen hebben voor de monumentale waarden van het potentiële monument, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn door versnelde aanwijzing van het pand als beschermd gemeentelijk monument. De spoedprocedure kan worden gevolgd onder andere indien is gebleken van illegale sloop- of bouwwerkzaamheden.
Het complex staat sedert juli 2000 op de selectielijst toekomstige gemeentelijke monumenten. In het kader van het gemeentelijk monumentenproject zijn adviezen uitgebracht waaruit de monumentale waarde van het complex blijkt. In november 2004 heeft appellant zonder vergunning een begin gemaakt met sloopwerkwerkzaamheden aan het pand. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het dagelijks bestuur de spoedprocedure heeft kunnen volgen teneinde het complex op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
Anders dan appellant heeft gesteld, kan uit de adviezen van het bMA en de ARM de conclusie worden getrokken dat het complex monumentale waarden heeft. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat appellant geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur de adviezen van het bMA en de ARM aan het besluit tot plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst ten grondslag heeft mogen leggen.
De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de belangen van appellant niet zodanig gewicht toekomt dat van plaatsing van het complex op de gemeentelijke monumentenlijst had moeten worden afgezien. Gelet op de adviezen van het bMA en de ARM heeft het dagelijks bestuur doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan de bescherming van de aanwezige monumentale waarden. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar dan ook terecht en op goede gronden in stand gelaten.
2.4.    Wat betreft het betoog van appellant ten aanzien van de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het besluit tot weigering van de bouwvergunning vanwege het ontbreken van een monumentenvergunning, overweegt de Afdeling het volgende.
De bouwvergunning is op twee gronden geweigerd: vanwege het ontbreken van een monumentenvergunning en omdat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Deze laatste grond is gebaseerd op het negatieve advies met betrekking tot de welstand, dat op 8 december 2004 door de gemeentelijke Commissie voor de Welstand en Monumenten als bedoeld in artikel 48 van de Ww is gegeven. Tegen deze tweede weigeringsgrond is appellant niet opgekomen. Dat aan het bouwplan een weigeringsgrond ten grondslag ligt, is daarmee rechtens komen vast te staan. Aan hetgeen appellant heeft betoogd over de weigering een bouwvergunning te verlenen, komt de Afdeling derhalve niet toe.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens     w.g. Bindels
Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007
85-554.