ECLI:NL:RVS:2007:BB0790

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200609328/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Stationsgebied Stadszijde deel I en goedkeuring door de gemeenteraad van Leiden

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Stationsgebied Stadszijde deel I" door de gemeenteraad van Leiden, vastgesteld op 28 februari 2006. De stichting "Stichting Arent van 's-Gravesande" heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De stichting betoogt dat de goedkeuring van de bestemmingen "Gemengde doeleinden 1" en "Verblijfsgebied" in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat deze afbreuk zouden doen aan de monumentale villa's aan de Stationsweg en de smalheid van de Stationsweg niet geschikt zou zijn voor een tram. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 juni 2007 behandeld. De Afdeling overweegt dat de gemeenteraad bij de goedkeuring van het bestemmingsplan rekening heeft gehouden met de ruimtelijke uitstraling van het Stationsplein en dat de hoogte van de bebouwing in overeenstemming is met de regionale functie van de spoorzone. De Afdeling concludeert dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met het recht en dat de bezwaren van appellante niet gegrond zijn. Het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

200609328/1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Arent van 's-Gravesande", gevestigd te Leiden,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2006 heeft de gemeenteraad van Leiden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college), het bestemmingsplan "Stationsgebied Stadszijde deel I" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 31 oktober 2006, kenmerk DRM/ARW/06/2909A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 27 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 februari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college en appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [secretaris], de gemeenteraad, vertegenwoordig door J.J.F. Plate, ambtenaar bij de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. I.T.F. Vermeulen, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
Het toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellante
2.2.    Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Gemengde doeleinden 1", met de nadere aanduidingen "Horeca toegestaan", "Detailhandel toegestaan" en "maximale bouwhoogte 50 meter", gelegen aan de Stationsweg en het Stationsplein, omdat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de monumentale villa's aan de Stationsweg. In dit kader voert appellante aan dat de hoogbouw door een slechte coördinatie van de stedenbouwkundige en architectonische aspecten chaotisch en irrationeel oogt.
Voorts stelt appellante in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verblijfsgebied" en de aanduiding "indicatief tracé Rijn-Gouwelijn". Volgens appellante is de Stationsweg te smal voor een tram en een aanlooproute, en voorts is appellante van mening dat een wenselijker tracé voorhanden is, te weten uitbreiding van het reeds bestaande tracé Woerden-Leiden.
Ten slotte stelt appellante in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Beschermd stadsgezicht", al dan niet met de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Water", en meer specifiek de nadere aanduiding "ligplaats woonboten", voor zover betrekking hebbend op de bocht van de Morssingel. Appellante is van mening dat het profiel van de singelverloop door de aanwezigheid van woonboten verder wordt aangetast.
Standpunt van verweerder
2.3.    Verweerder heeft de desbetreffende plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft de plandelen goedgekeurd.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    Het plan betreft het zuidoostelijk deel van het oorspronkelijk beoogde plangebied, grofweg bestaande uit de Stationsweg en beide bebouwingsblokken ter weerszijde daarvan, en wordt begrensd door de Morssingel, de Rijnsburgersingel, het Schuttersveld en het Stationsplein.
2.4.2.    Volgens de plantoelichting wordt in het onderhavige bestemmingsplan deels de bestaande situatie vastgelegd en staat verder het vastleggen van de gewenste ruimtelijk-functionele ontwikkelingen centraal. Het bestemmingsplan voorziet in twee woningbouwontwikkelingen, te weten op de percelen Stationsplein 10-22 en Stationsweg 36-46/Stationsplein 24.
2.4.3.    Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden 1" onder meer bestemd voor kantoren en woondoeleinden.
2.4.4.    In het door de Afdeling Stedenbouw van de gemeente Leiden voor het gehele bestemmingsplan Stationsgebied Stadszijde opgestelde Kwaliteitsplan station Leiden stadszijde wordt ten aanzien van de bebouwing grenzend aan het station vermeld:
"Een van de belangrijkste kenmerken van het stationsgebied is intensieve benutting en bebouwing en dat uit zich in dubbel grondgebruik en relatief hoge bebouwing. Dit manifesteert zich ten opzichte van de omgeving door een relatief compact gebied met hogere hoogte van maximaal 60 meter. Dit geldt voor zowel de Zeezijde als de stadszijde van het stationsgebied."
2.5.    Op de plankaart zijn de Rijnsburgersingel en de Morssingel, met de oevers bestemd als "Beschermd Stadsgezicht", "Groenvoorzieningen" en "Water".
2.5.1.    Ingevolge artikel 10, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor Groenvoorzieningen (G) aangewezen gronden bestemd voor het gebruik als openbaar en particulier groen en met groenvoorzieningen verwante functies zoals watergangen en waterpartijen, kinderboerderijen, fiets- en voetpaden, toegangspaden, leidingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
2.5.2.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart met "Water" aangewezen gronden bestemd voor watergangen en waterpartijen ten dienste van de waterhuishouding, en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften zijn uitsluitend de op de plankaart met 'wb' aangewezen gronden mede bestemd voor het innemen van ligplaatsen voor woonboten met niet meer dan het op de plankaart aangegeven getal.
2.5.3.    Blijkens de stukken heeft de gemeenteraad er in eerdere bestemmingplannen voor gekozen om bestaande ligplaatsen, welke zijn opgenomen in het Ligplaatsenplan, dat is vastgesteld op grond van de Woonschepenverordening 2000, positief te bestemmen
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    De omstandigheid dat de op de plandelen met de bestemming "Gemengde doeleinden 1", met de nadere aanduidingen "Horeca toegestaan", "Detailhandel toegestaan" en "maximale bouwhoogte 50 meter" mogelijk gemaakte bebouwing hoger is dan de bebouwing in de directe omgeving van de voorziene nieuwbouw, leidt niet zonder meer tot het oordeel dat dit onaanvaardbaar is. Uit de stukken blijkt dat de gemeenteraad ter verbetering van de ruimtelijke uitstraling van het Stationsplein heeft gekozen voor intensieve benutting en bebouwing, om de schaalsprong van de spoorzone ten opzichte van de binnenstad weer te geven. Met betrekking tot de hoogtezonering is nadrukkelijk aansluiting gezocht op de hoogtezonering aan de zeezijde van het station. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de spoorzone een regionale functie heeft, waar een groter bouwvolume en grotere hoogtematen een afspiegeling van zijn. Bovendien was het voormalig universiteitsgebouw op de locatie Stationsplein 10-22 ruim 42 meter hoog, de 3,5 meter hoge liftopbouw niet meegerekend. Ten opzichte van de oude planologische situatie is derhalve sprake van een relatief geringe vergroting van bouwmogelijkheden. Dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de monumentale waarden van de door appellante genoemde panden, is niet aannemelijk gemaakt.
2.7.    De gemeenteraad heeft gesteld dat de aanlooproute goed valt te combineren met het beoogde tracé van de Rijn-Gouwelijn. Er is bewust gekozen voor een asymmetrische ligging van de Rijn-Gouwelijn, zodat aan beide zijden van de lijn voldoende trottoir overblijft. Gelet daarop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Stationsweg breed genoeg is voor de aanlooproute en het tracé van de Rijn-Gouwelijn. Voor zover appellante heeft aangevoerd dat er een beter tracé is, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen, indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.8.    Vast staat dat de twee woonboten in de bocht van de Morssingel die in het onderhavige bestemmingplan positief zijn bestemd zijn gesitueerd op bestaande ligplaatsen. Het betoog van appellante dat in de bocht van de Morssingel niet twee, maar vier woonboten zijn gelegen, kan niet slagen, aangezien ter zitting is gebleken dat de twee andere woonboten zijn gelegen in een gedeelte van de Morssingel dat buiten het onderhavige plangebied valt. Gelet op de omgeving en de locatie van de woonboten heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de visuele hinder ten gevolge van de twee boten zeer beperkt is en dat geen sprake is van ongewenst gebruik van de walkant. Hieruit volgt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen reden was af te wijken van de beleidslijn van de gemeente, die zijn vertaling heeft gekregen in het bestemmingsplan, om de bestaande ligplaatsen positief te bestemmen.
2.9.    Uit de planvoorschriften volgt dat de op de plankaart voor Groenvoorzieningen aangewezen gronden onder meer bestemd zijn voor het gebruik als watergangen en waterpartijen. Het plan maakt het op termijn herstellen van de oorspronkelijke, meer hoekige buitenlijn van de singel derhalve niet onmogelijk.
2.9.1.    Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Egmond, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Egmond
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007
426