ECLI:NL:RVS:2007:BB0785

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607672/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kernen Maasdonk en goedkeuring door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Kernen Maasdonk" door de gemeenteraad van Maasdonk, vastgesteld op 14 februari 2006. Appellanten, waaronder Motel Nuland Exploitatie B.V. en Van der Valk International Holding B.V., hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan. De Raad van State heeft de zaak op 22 mei 2007 behandeld. De appellanten stellen dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de begrenzing van het plangebied ten zuidoosten van Motel Nuland niet correct is vastgesteld. Ze wijzen op de nabijheid van een autosnelweg en betogen dat dit niet voldoende is onderzocht door de gemeente. Daarnaast stellen ze dat de detailhandelsactiviteiten die in het verleden hebben plaatsgevonden, onder het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan vallen en positief bestemd hadden moeten worden.

De Raad van State overweegt dat de gemeenteraad een grote beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen, maar dat deze vrijheid niet onbeperkt is. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de gemeenteraad de belangen van de appellanten onvoldoende heeft meegewogen en dat het besluit om goedkeuring te verlenen aan het plandeel met de bestemming "Horeca (H)" met de nadere aanduiding "hotel" dat betrekking heeft op de gronden van Motel Nuland, in strijd is met de wet. De Raad van State vernietigt dit besluit en onthoudt goedkeuring aan het plandeel. Het beroep van appellanten sub 1 wordt gedeeltelijk gegrond verklaard, terwijl het beroep van appellanten sub 2 ongegrond wordt verklaard. De provincie Noord-Brabant wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellanten sub 1.

Uitspraak

200607672/1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Motel Nuland Exploitatie B.V.", gevestigd te Maasdonk,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Van der Valk International Holding B.V." en [appellant sub 1A],
2.    [appellanten sub 2], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2006 heeft de gemeenteraad van Maasdonk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 december 2005 en de aanvulling hierop van 31 januari 2006, het bestemmingsplan "Kernen Maasdonk" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 september 2006, no. 1176275, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 24 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2006, en appellanten sub 2 bij brief van 24 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2006, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 22 december 2006.
Bij brief van 24 januari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2007, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen, en appellanten sub 2, vertegenwoordigd door mr. T. Segers, advocaat te Den Bosch, H.W. Wintjes en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Maasdonk, vertegenwoordigd door P.H.F.M. van Dongen, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van Motel Nuland Exploitatie B.V., Van der Valk International Holding B.V. en [appellant sub 1A]
2.2.    De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Motel Nuland Exploitatie B.V.", de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Van der Valk International Holding B.V." en [appellant sub 1A] (hierna: Motel Nuland en anderen) stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de begrenzing van het plangebied ten zuidoosten van Motel Nuland. De autoweg N50 vormt niet langer de afscheiding met het zuidelijk gelegen agrarisch landelijk gebied nu er op minder dan 150 meter vanaf het Motel Nuland een autosnelweg is aangelegd. Er is niet, dan wel onvoldoende onderzocht en gemotiveerd waarom in dit geval deze strook van minder dan 150 meter niet bij het plan voor de kern Nuland is betrokken.
Voorts is het beroep gericht tegen het plandeel met de bestemming "Horeca (H)" met de nadere aanduiding "hotel" dat betrekking heeft op de gronden van Motel Nuland. Volgens appellanten heeft verweerder ten onrechte niet onderkend dat de detailhandelsactiviteiten, zoals zogeheten vliegende verkopen, onder het overgangsrecht van het vorige plan vallen en dat deze in het onderhavige plan dan ook positief bestemd hadden moeten worden. Vanaf het van kracht worden van het vorige bestemmingsplan tot nu toe hebben deze activiteiten onafgebroken, dan wel structureel op het perceel van Motel Nuland plaatsgevonden. Het is niet te verwachten dat de activiteiten binnen de planperiode zullen worden beëindigd.
Het bestreden besluit
2.3.    Verweerder heeft geen reden gezien het plangedeelte in kwestie in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is geen gebruik gemaakt van de meest actuele topografische ondergrond. Zo is ondermeer de nieuwe rijksweg A59 en de daarbij behorende parallelstructuur niet op de ondergrond opgenomen. De nieuwe situatie met betrekking tot de rijksweg dient niet op voorhand ruimte te bieden voor een wijziging van het planologisch regiem van het bedrijf van appellanten. De belangen van appelanten zijn bij de planvorming van de nieuwe rijksweg meegewogen. Appellanten hebben geen concrete uitbreidingsplannen welke op gespannen voet staan met de voorliggende regeling.
Er is geen sprake van structureel gebruik van Motel Nuland voor detailhandelsactiviteiten en evenmin van een gebruik dat als één van de hoofdactiviteiten kan gelden. Dit gebruik valt hierdoor niet onder het overgangsrecht van het vorige plan, op basis waarvan het door appellanten bedoelde gebruik thans positief zou moeten worden bestemd. In dit kader hecht verweerder belang aan het besluit van de gemeenteraad van 29 september 1998 waarbij het beleid ten aanzien van 'vliegende winkels' is vastgesteld. Op basis van dit beleid heeft de gemeente meermalen aanschrijvingen doen uitgaan onder meer aan appellanten. Aangezien er sprake is van illegaal gebruik hoeft dit gebruik niet positief bestemd te worden.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    Ingevolge artikel 3 van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Motel", vastgesteld op 26 juni 1990 en goedgekeurd op 9 oktober 1990, zijn de op de kaart als "Motel" aangegeven gronden bestemd voor de uitoefening van het hotel-, café- en restaurantbedrijf, moteldoeleinden met de bijbehorende voorzieningen zoals ondergronds c.q. bovengronds parkeren, tuinen, erven en bouwwerken.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften van dat plan is het verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met het doel van de in het plan gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 9, onder B, eerste lid, van de voorschriften van dat plan mag het gebruik van de grond en/of opstallen, dat strijdig is met het plan op het tijdstip waarop het plan van kracht wordt, worden gehandhaafd.
2.4.2.    Ingevolge artikel 6.1 van de planvoorschriften van het onderhavige plan, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Horeca (H)" aangewezen gronden onder andere bestemd voor:
a    horeca in de subbestemmingen:
H lichte horeca, als vermeld in de staat van horeca-activiteiten;
H(h) hotel met daarbij behorend café, restaurant en zalenexploitatiecentrum voor feesten en partijen;
daar waar deze subbestemmingen op de plankaart zijn aangegeven met dien verstande dat het horecavloeroppervlak per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande verkoopvloeroppervlak.
2.4.3.    Ingevolge artikel 6.4 van de planvoorschriften wordt onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 28.1 tevens verstaan: het gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, uitgezonderd:
a     veilingen of modeshows, demonstraties, presentaties en tentoonstellingen van producten of goederen die niet normaal in de winkel te verkrijgen zijn;
b     beurzen, gehouden door aanbieders zonder commercieel oogmerk dan wel door aanbieders die elders een volwaardige detailhandelsvestiging exploiteren.
2.4.4.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 verrichten burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied der gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.    Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan.
Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad toegelicht dat percelen waarvan niet duidelijk is dat stedelijke uitbreiding kan plaatsvinden, buiten de kern en derhalve buiten het plan zijn gehouden. Onweersproken is gesteld dat de strook grond ten zuidoosten van Motel Nuland in het streekplan is aangemerkt als "landschapsbeheerzone" en dat deze voorts is bestemd als "Boomweide". Het is nog onduidelijk of op deze gronden stedelijke uitbreiding zal worden toegelaten. De Afdeling is gelet op het bovenstaande van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij deze ook overigens terecht heeft goedgekeurd.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.6.    Omtrent het betoog van appellanten dat het gebruik van Motel Nuland voor vliegende verkopen legaal is vanwege de in het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Motel" opgenomen overgangsbepaling, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 9, onder B, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Motel" mag gebruik van de grond en/of opstallen dat strijdig was met het plan doch reeds plaatsvond voor de inwerkingtreding van dat plan op 20 november 1990 worden voortgezet. Tussen partijen is in geschil of de activiteiten die voor 20 november 1990 in Motel Nuland plaatsvonden, en voor zover deze in het voorliggende plan niet zijn toegelaten, een voldoende structureel karakter hadden om te vallen onder de werking van het overgangsrecht. Ter onderbouwing van hun stellingen hebben Motel Nuland en anderen aan het gemeentebestuur een tweetal ordners overgelegd met de administratie van alle detailhandelsactiviteiten gedurende de periode 1987 tot en met 2005. Een aantal activiteiten, zoals veilingen en presentaties, is in het onderhavige plan als zodanig bestemd. De gemeenteraad heeft echter nagelaten te onderzoeken of de activiteiten die ingevolge het voorliggende plan zijn verboden, waaronder de vliegende verkopen, een dusdanig structureel karakter hadden dat deze in het plan positief hadden moeten worden bestemd. Dit had op de weg van de gemeenteraad gelegen, gelet op de verstrekte informatie en op het bepaalde in artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.
Derhalve moet worden geoordeeld dat het plan in zoverre is voorbereid en vastgesteld in strijd met artikel 9, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikellid in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Horeca (H)" met de nadere aanduiding "hotel" dat betrekking heeft op de gronden van Motel Nuland dient te worden vernietigd.
Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan dit plandeel.
Het standpunt van [appellanten sub 2]
2.7.    [appellanten sub 2] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke dienstverlening (M)" met de subbestemming "school" dat betrekking heeft op de Aloysiusschool aan de Harry Schoutenstraat 1. Gelet op de overeenkomst tussen [appellanten sub 2] en de gemeente Maasdonk ten aanzien van uitbreiding van de bestaande supermarkt ter plaatse van deze school, had het plan hierin dienen te voorzien, aldus appellanten.
[appellanten sub 2] stellen voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voor zover daarin de mogelijkheid blijft bestaan dat zich behalve de supermarkt van appellanten nog een supermarkt kan vestigen in Geffen. Ten onrechte is in de planvoorschriften geen branchebeperking opgenomen ten aanzien van supermarkten. De binnenplanse vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden zijn te ruim geformuleerd, omdat hiermee nieuwe supermarkten kunnen worden toegelaten. Er zijn twee locaties in Geffen waar zich op grond van het onderhavige plan een nieuwe supermarkt zou kunnen vestigen, te weten Dorpsstraat 41 en 48.
De Ruimtelijk-economische visie detailhandel (hierna: REV) heeft te gelden als een distributie-planologisch onderzoek omdat de REV voldoende doorgerekend is en omdat de REV - naast de kwantitatieve aspecten - ingaat op de kwalitatieve aspecten van de detailhandelsstructuur in de kernen van Maasdonk.
Het bestreden besluit
2.8.    Verweerder heeft geen reden gezien bedoelde gedeelten van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
Nu tijdstip en invulling van de uitbreiding van de supermarkt ter plaatse van de Aloysiusschool nog niet zijn geconcretiseerd, is de nog in gebruik zijnde Aloysiusschool terecht als zodanig bestemd.
Het is niet noodzakelijk de vestiging van een (tweede) supermarkt in het centrum van Geffen door middel van een branchering uit te sluiten. Ruimtelijk bestaan er geen mogelijkheden voor het vestigen van een tweede supermarkt op de locaties aan de Dorpstraat 41 en 48, die een verkoopvloeroppervlak hebben van respectievelijk 250 m2 en 100 m2. Voor een volwaardige supermarkt is volgens de REV minimaal ongeveer 900 m2 verkoopvloeroppervlak benodigd. Aan uitbreiding van bestaande detailhandel door middel van de specifieke vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden is onder meer de voorwaarde verbonden dat geen sprake mag zijn van een duurzame ontwrichting van de bestaande voorzieningenstructuur. Bij de toets omtrent duurzame ontwrichting zal de REV als richtlijn dienen, maar de initiatiefnemer zal door middel van een distributie-planologisch onderzoek dienen aan te tonen dat zijn voornemen geen duurzame ontwrichting zal veroorzaken.
Vaststelling van de feiten
2.9.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens
2.9.1.    Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Centrumvoorzieningen (C)" aangewezen gronden onder andere bestemd voor:
a    detailhandel en aan detailhandel gerelateerde diensten, met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen en met dien verstande dat het verkoopvloeroppervlak per detailhandelsbedrijf niet meer mag bedragen dan 500 m2, dan wel zoveel meer als aanwezig is op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan.
Ingevolge artikel 4.3.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van onder andere het bepaalde in lid 4.1a, voor een vergroting van het verkoopvloeroppervlak per detailhandelsbedrijf, mits:
-    de vergroting niet meer bedraagt dan 30% van het op basis van lid 4.1a maximaal toegestane verkoopvloeroppervlak;
-    de vergroting niet leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de betreffende kern;
(..).
2.9.2.    Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Detailhandel (D)" aangewezen gronden onder andere bestemd voor:
a    detailhandel en aan detailhandel gerelateerde diensten, met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen en met dien verstande dat het verkoopvloeroppervlak per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande verkoopvloeroppervlak.
Ingevolge artikel 5.3.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van onder andere het bepaalde in lid 5.1a, voor een uitbreiding van het verkoopvloeroppervlak op een bestemmingsvlak, mits:
-    de uitbreiding maximaal 10% bedraagt ten opzichte van het in lid 5.1a en 5.1b toegestane verkoopvloeroppervlak;
-    de uitbreiding maximaal 30% bedraagt ten opzichte van het in lid 5.1a en 5.1b toegestane verkoopvloeroppervlak voor zover de detailhandel is gelegen in Nuland of Vinkel of in de noordelijke randzone als aangegeven op deelkaart 3 (Dorpstraat, Kerkstraat, Kloosterstraat) in Geffen;
-    de uitbreiding niet leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de betreffende kern;
(..).
2.9.3.    Ingevolge artikel 31.6.1 van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd een bestemming "Wonen", voor zover gelegen binnen het op deelkaart 3 aangegeven winkelconcentratiegebied, te wijzigen in een bestemming "Centrumvoorzieningen" of "Detailhandel", ten behoeve van de vestiging van een detailhandelsbedrijf dat voorheen buiten het winkelconcentratiegebied was gevestigd, mits:
a    voldaan wordt aan de geldende milieuregelgeving;
b    voldoende parkeergelegenheid aanwezig is;
c    geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu of de gebruiksfunctie op aangrenzende percelen.
Het oordeel van de Afdeling
2.10.    Ten aanzien van het standpunt van appellanten dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke dienstverlening (M)" met de subbestemming "school" dat betrekking heeft op de Aloysiusschool, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat nog geen zekerheid bestaat over de exacte locatie en het tijdstip van uitbreiding van de naast het schoolgebouw gelegen supermarkt van appellanten. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestaande school als zodanig dient te worden bestemd.
2.11.    Ten aanzien van het standpunt van appellanten dat in het plan ten onrechte geen branchebeperking is opgenomen ten aanzien van supermarkten overweegt de Afdeling het volgende. Bepalingen die de al dan niet toelaatbaarheid van detailhandelsvestigingen afhankelijk stellen van branche en/of assortiment, horen op grond van artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet in een bestemmingsplan thuis, tenzij daartoe een planologische noodzaak bestaat. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het in dit geval noodzakelijk is dat een dergelijke regeling in het plan wordt opgenomen. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat verweerder heeft kunnen instemmen met het standpunt van de gemeenteraad dat de REV onvoldoende aanleiding geeft om een tweede supermarkt op voorhand in het plan uit te sluiten. In dit verband is van belang dat, zoals verweerder heeft uiteengezet, in de REV slechts een indicatieve berekening van de uitbreidingsruimte voor detailhandel is gemaakt en dat de REV niet voldoende is gespecificeerd om te kunnen gelden als distributie-planologisch onderzoek.
Daar komt bij dat naar het oordeel van de Afdeling verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door appellanten genoemde locaties aan de Dorpstraat te klein zijn voor de vestiging van een volwaardige supermarkt, nu uit de REV volgt dat voor een volwaardige supermarkt minimaal ongeveer 900 m2 verkoopvloeroppervlak benodigd is.
Bovendien geldt, zoals is weergegeven in de overwegingen 2.9.1 en 2.9.2, voor een eventueel te verlenen vrijstelling ten behoeve van een vergroting van het verkoopvloeroppervlak voor detailhandel, de voorwaarde dat deze vrijstelling uitsluitend kan worden verleend indien er geen duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de kern zal optreden. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voldoende waarborgen biedt dat het voorzieningenniveau niet duurzaam zal worden ontwricht. Weliswaar is in artikel 31.6.1. van de planvoorschriften de bevoegdheid opgenomen om de bestemming "Wonen" binnen het winkelconcentratiegebied te wijzigen in een bestemming die de vestiging van een detailhandelsbedrijf mogelijk maakt, doch deze bevoegdheid ziet uitsluitend op de verplaatsing van een detailhandelsbedrijf dat buiten het winkelconcentratiegebied reeds aanwezig is naar een locatie die binnen een dergelijk concentratiegebied ligt.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vanuit het belang duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ter plaatse te voorkomen, onvoldoende aanleiding bestaat goedkeuring te onthouden.
2.12.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op bedoelde punten anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.13.    Ten aanzien van Motel Nuland en anderen dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellanten sub 2] bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van appellanten sub 1 gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 26 september 2006, no. 1176275, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Horeca (H)"met de nadere aanduiding "hotel" dat betrekking heeft op de gronden van Motel Nuland;
III.    onthoudt goedkeuring aan het plandeel, bedoeld in onderdeel II;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd in onderdeel II;
V.    verklaart het beroep van appellanten sub 2 geheel en het beroep van appellanten sub 1 voor het overige ongegrond;
VI.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij appellanten sub 1 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 674,53 (zegge: zeshonderdvierenzeventig euro en drieënvijftig cent), waarvan € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan appellanten sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten sub 1 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven     w.g. Kooijman
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007
177-521.