200604216/1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Bij besluit van 25 augustus 2005 heeft de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 augustus 2005, het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bruinisse, 1e herziening" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 april 2006, kenmerk RMW0603807/137/4, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 6 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2006, appellanten sub 2 bij faxbericht van 7 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellant sub 3 bij brief van 7 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2006, beroep ingesteld. Appellanten sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 14 juni 2006.
Bij brief van 24 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
[partij] is als partij tot het geding toegelaten.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 23 januari 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 2, appellant sub 3, het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland, verweerder en [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant sub 3. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2007, waar appellant sub 1, in persoon, appellanten sub 2 in de persoon van [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Dordrecht, appellant sub 3, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door B. Ventevogel, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad Schouwen-Duiveland, vertegenwoordigd door J.T. Wesdorp, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door [directeur] en ing. C.L. van Dijke.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellanten ten aanzien van de gronden van [partij] en de weegbrug
2.3. [appellant sub 3] en [appellanten sub 2] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Bedrijven (B)", de subbestemming "categorie 1 t/m 3.2 toelaatbaar" en de nadere aanduidingen "maximale goot- of boeiboordhoogte van 15 meter", welke betrekking hebben op de gronden van [partij]. Appellanten stellen tevens in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Bedrijven (B)", de subbestemming "categorie 1 t/m 3.1 toelaatbaar" en de nadere aanduidingen "tevens graanoverslagbedrijf" en "maximale goot- of boeiboordhoogte van 15 meter", voor zover deze betrekking hebben op de gronden van [partij].
[appellant sub 3] en [appellanten sub 2] vrezen aantasting van het woon- en leefklimaat, omdat de afstand tussen enerzijds de bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden op de gronden van [partij] en anderzijds de nabijgelegen woningen onvoldoende is. Tevens zullen de nieuw te vestigen silo's visuele- en geluidhinder opleveren. Dit is onder meer in strijd met paragraaf 4.9.2. van het streekplan Zeeland. [appellanten sub 2] stellen voorts dat ten onrechte geen subbestemming "categorie 1 t/m 3.1 toelaatbaar" is opgenomen voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Euro Rice Flour B.V." (hierna: Euro Rice Flour). Verder stelt [appellant sub 3] dat de weegbrug aan de Industrieweg ten onrechte niet is opgenomen in het plan. Ten slotte stellen [appellanten sub 2] dat het onderzoek in het kader van de luchtkwaliteit gebrekkig is.
Het standpunt van verweerder
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien de desbetreffende plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
Uitgangspunt voor de milieuzonering van [partij] is het gestelde in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bruinisse". Dat plan laat op het gehele perceel van het bedrijf bedrijven toe tot en met milieucategorie 3.2. Voor bedrijven in de milieucategorie 3.2 wordt in de VNG-brochure een afstand van 100 meter aanbevolen ten opzichte van een rustige woonwijk. De feitelijke afstand tussen het bestemmingsvlak en de dichtstbijzijnde woning bedraagt echter ongeveer 70 meter. Gelet hierop is in de onderhavige herziening een deel van het bedrijfsperceel van [partij] bestemd voor bedrijven in de milieucategorie 3.1, waarvoor een richtafstand van 50 meter geldt. Aangezien [partij] in categorie 3.2 is ingeschaald, is een subbestemming "tevens graanoverslagbedrijf" opgenomen, op grond waarvan het desbetreffende bedrijf, in afwijking van de algemene toelaatbaarheid van categorie 3.1-bedrijven, positief is bestemd.
De belangen van zowel het bedrijf als de bewoners zijn in voldoende mate afgewogen. De nabijgelegen woningen aan de Rijksstraatweg bevinden zich in een gemengd gebied door de aanwezigheid van een bedrijventerrein met bijbehorende infrastructuur en verkeersbewegingen. De Dorpsweg moet worden gekarakteriseerd als lintbebouwing. De woningen aan de oostzijde van de Dorpsweg zijn bestemd als "Bedrijven" met de nadere aanduiding "uitsluitend dienstwoningen toegestaan". Het feit dat kennelijk een aantal woningen in strijd met de vigerende bestemming als burgerwoning wordt gebruikt, maakt dit niet anders. Verweerder kent een zwaarder belang toe aan de (economische) ontwikkelingsmogelijkheden van [partij] dan aan de belangen van omwonenden aan de oostelijke zijde van de Dorpsweg.
2.4.1. Op grond van provinciaal beleid dienen aan bestaande bedrijven ontwikkelingsmogelijkheden te worden geboden met inachtneming van eventueel gevoelige functies in de omgeving. Dit geldt temeer nu sprake is van een regulier bedrijventerrein. Een hoogte van 15 meter voor silo's op een beperkt deel van het bedrijventerrein is niet disproportioneel. Bovendien zullen de silo's maar ten dele zichtbaar zijn. [partij] heeft investeringen gepleegd om aan de geluidsnormen als genoemd in de milieuvergunning voor drie bestaande silo's te voldoen. Het is te verwachten dat voor de 9 additionele silo's een milieuvergunning zal worden verleend. Door aan deze vergunning voorschriften te verbinden kan de hinder voor de woonomgeving in voldoende mate worden beperkt.
2.4.2. De gronden waar het bedrijf Euro Rice Flour is gevestigd, en de weegbrug maken geen deel uit van deze herziening. Het gebruik van deze gronden kan in het kader van deze procedure niet worden beoordeeld.
2.4.3. Er heeft voldoende onderzoek plaatsgevonden naar de luchtkwaliteit. Andere emissiebronnen, welke niet in het onderzoek zijn betrokken, leiden niet tot een wezenlijk andere uitkomst. De door appellanten bestreden zeezoutcorrectie is een door de Rijksoverheid geaccepteerde aftrek.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het plan beperkt de toegelaten bedrijfscategorie voor de gronden van [partij] tot de milieucategorieën 1 t/m 3.1 en 1 t/m 3.2 van de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. De plandelen met de subbestemming categorie 1 t/m 3.1 zijn tevens voorzien van de nadere aanduiding "tevens graanoverslagbedrijf" teneinde de bestaande situatie positief te bestemmen.
2.5.2. Ter plaatse van [partij] aan de [locatie] bevinden zich aan de voorzijde van het bedrijf 3 silo's. Tevens bevinden zich 3 silo's aan de achterzijde van het bedrijf naast loods 4. Het onderhavige plan voorziet in de mogelijkheid om 3 silo's te realiseren evenwijdig aan de 3 bestaande silo's aan de voorzijde en 6 nieuwe silo's naast de 3 bestaande silo's aan de achterzijde. Voor alle silo's geldt een maximaal toegestane hoogte van 15 meter.
2.5.3. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bruinisse", zoals gewijzigd bij de voorliggende herziening en door verweerder goedgekeurd, zijn de gronden met de bestemming "Bedrijven" bestemd voor lokaal gebonden bedrijven en bedrijven gericht op aquabusiness en wel ter plaatse van de subbestemming "B(3.1)" voor bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 t/m 3.1 en ter plaatse van de subbestemming "B(3.2)" voor bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 t/m 3.2 van de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.
2.5.3.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, sublid g, van de planvoorschriften zijn de gronden ter plaatse van de subbestemming "B(3.1)g" mede bestemd voor een graanoverslagbedrijf, indien en voor zover het bedrijf valt in categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
2.5.3.2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, sublid n, van de planvoorschriften zijn bedrijven met onder meer de SBI-codes 51.21/51.22 zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten niet toegestaan.
Ingevolge de Staat van Bedrijfsactiviteiten valt onder SBI-code 51.21/51.22 onder andere "overige op- en overslag van granen".
2.5.4. Volgens bijlage 2 van de toelichting op het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bruinisse" is de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten gebaseerd op de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De bedrijfsactiviteiten die vallen in categorie 3.1 zijn volgens de plantoelichting toelaatbaar aan de rand van woonwijken, echter in het algemeen gescheiden door een weg of groenstrook. De afstandsindicatie voor bedrijfsactiviteiten in categorie 3.2 tot een rustige woonwijk is 100 meter, waarbij de activiteiten worden gescheiden door een andere niet of weinig gevoelige functie.
2.5.5. In paragraaf 4.9.2. van het streekplan Zeeland staat dat de provincie belang hecht aan een hoge kwaliteit van de (landschaps-) architectonische en stedenbouwkundige aspecten van ruimtelijke plannen. Dit geldt met name voor ingrepen die het beeld van een groter gebied dan dat van het project zelf beïnvloeden, zoals windturbines, hoogbouw, reclamemasten, zendmasten en grootschalige infrastructurele werken. Bij de afweging omtrent nieuwe ontwikkelingen dient aan de visueel landschappelijke aspecten expliciet aandacht te worden besteed.
2.5.6. In het deskundigenbericht staat ten aanzien van het bedrijf [partij] dat uit een kaart en waarnemingen ter plaatse blijkt dat één vrijstaande woning aan de Rijksstraatweg, die niet als bedrijfswoning is bestemd, op een afstand van 80 meter ligt ten opzichte van de gronden met mogelijke bedrijfsactiviteiten in categorie 3.2. Alle overige woningen liggen op een afstand van meer dan 100 meter van deze gronden en zijn gescheiden door wegen met groenstroken.
De bestaande bedrijfsgebouwen en silo's van [partij] liggen omgeven door andere gebouwen op het zuidelijk deel van het bedrijventerrein, en zijn vanuit het buitengebied deels zichtbaar vanwege de hoogte van de bouwwerken, die varieert van 10 tot 15 meter. De plantoelichting gaat in op de landschappelijke gevolgen van de realisering van de gewenste 9 silo's. Deze silo's zullen aansluitend op en naast de bestaande silo's en loodsen worden opgericht. Het zicht op de silo's zal voor een groot deel belemmerd worden door de bestaande en toekomstige bebouwing op het bedrijventerrein.
In het deskundigenbericht staat verder dat, bij situaties waarbij uitstoot van zwevende deeltjes als gevolg van verkeersbewegingen plaatsvindt en stoffen verwaaien bij overslag, in het algemeen de uitstoot van zwevende deeltjes als gevolg van het verkeer dat zich beweegt van en naar het bedrijfsterrein maatgevend is. Hoewel de uitstoot als gevolg van de bedrijfsactiviteiten op het bedrijfsterrein van [partij] niet is berekend, zijn de berekende waarden in tabel 2 van het rapport van RBOI dermate laag, dat, ook gelet op de beschreven bedrijfssituatie, niet kan worden verwacht dat de jaar- en 24-uurgemiddelde grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) worden overschreden als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van [partij].
2.5.7. In de memo Luchtkwaliteit Bedrijventerrein Bruinisse 1H van het Adviesbureau RBOI Middelburg, welke door het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland bij brief van 13 december 2005 aan het college van gedeputeerde staten van Zeeland is gezonden, is weergegeven welke gevolgen de toename van verkeer naar aanleiding van de realisatie van een loswal en 12 graansilo's heeft op de luchtkwaliteit langs de ontsluitende wegen en de rest van de omgeving. Uit het onderzoek blijkt dat de jaargemiddelde waarde voor zwevende deeltjes in 2005 in de autonome situatie 20 µg/m3 is en in de situatie inclusief ontwikkelingen 21 µg/m3. Voor de jaren 2010 en 2015 is dit in beide situaties 23 µg/m3.
De vierentwintig-uurgemiddelde waarde voor zwevende deeltjes uitgedrukt in het aantal overschrijdingen per jaar is in 2005 in de autonome situatie 4. Inclusief de ontwikkelingen bedraagt het aantal overschrijdingen ter plaatse van de Industrieweg 4 dagen en ter plaatse van de Rijksstraatweg 5 dagen. In het jaar 2010 zijn 18 respectievelijk 19 overschrijdingsdagen per jaar berekend en in het jaar 2015 16 respectievelijk 17. Alle waarden zijn inclusief aftrek van de bijdrage van zeezout voor zwevende deeltjes.
Voor de gemeente Schouwen-Duiveland bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde zwevende deeltjes 6 µg/m3 en voor het vierentwintig-uurgemiddelde 6 overschrijdingen per jaar.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Ten aanzien van de plandelen welke betrekking hebben op de gronden van [partij] overweegt de Afdeling dat ingevolge het plan hierop bedrijfsactiviteiten zijn toegelaten die vallen onder de milieucategorieën 1 tot en met 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De Staat van Bedrijfsactiviteiten beveelt hiervoor een afstand aan van 100 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. Voor de woningen met de oneven huisnummers, die zich bevinden aan de westelijke zijde van de Dorpsweg, geldt dat de afstand tot de plandelen waarop bedrijfsactiviteiten zijn toegelaten, groter is dan 100 meter.
Uit de stukken blijkt dat de woningen met de even huisnummers, die staan aan de oostelijke zijde van de Dorpsweg, op kortere afstand staan van de gronden die in het plan zijn bestemd voor deze bedrijfsactiviteiten. Deze woningen zijn in het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bruinisse" echter niet als burgerwoning maar als dienstwoning bestemd. Daar komt bij dat verweerder het gebied waarin de Dorpsweg ligt, als een gemengd gebied met lintbebouwing heeft mogen aanmerken in plaats van als een rustige woonwijk. De Afdeling acht niet onredelijk het standpunt van verweerder dat woningen die in strijd met de vigerende bestemming worden gebruikt als burgerwoning, geen aanspraak kunnen maken op bescherming als burgerwoning. De uitspraak van de Afdeling van 7 september 2005,
200410246/1, waarnaar [appellanten sub 2] verwijzen, ziet op de verlening van een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer en niet, zoals in het onderhavige geval, op de totstandkoming van een bestemmingsplan. In het kader van deze procedure heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uitgegaan dient te worden van de planologische situatie.
2.6.1. Slechts één woning, te weten die aan de Rijksstraatweg 8, die in het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bruinisse" als burgerwoning is bestemd, ligt binnen een afstand van 100 meter van het bedrijfsperceel van [partij] Meer specifiek ligt deze woning op 80 meter afstand van het bedrijfsperceel waarop ingevolge het plan bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 3.2 zijn toegelaten en op 65 meter van het bedrijfsperceel waarop maximaal milieucategorie 3.1 is toegestaan.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder in redelijkheid met deze milieuzonering in het plan heeft kunnen instemmen. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat verweerder het gebied waarin de Rijksstraatweg ligt, heeft kunnen typeren als een gemengd gebied en niet als een rustige woonwijk, zulks in verband met de aanwezigheid van het bedrijventerrein met bijbehorende infrastructuur en verkeersbewegingen.
2.6.2. Niet in geschil is dat de activiteiten van bedrijf [partij] in verband met de handel in graan vallen in milieucategorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Met de subbestemming "B(3.1)g" op de plankaart en artikel 10, eerste lid, sublid g, van de planvoorschriften wordt beoogd deze reeds bestaande bedrijfsactiviteiten niet alleen toe te laten binnen de plandelen met de subbestemming "B(3.2)", maar ook binnen de plandelen met de subbestemming "B(3.1)g". Partijen zijn in de onderhavige procedure hiervan ook uitgegaan. De Afdeling stelt echter vast dat - nog daargelaten dat artikel 10, eerste lid, sublid g, van de planvoorschriften niet geheel duidelijk is geformuleerd - ingevolge artikel 10, eerste lid, sublid n, van de planvoorschriften in ieder geval de op- en overslag van granen niet is toegelaten. In een nader toegezonden brief van 20 februari 2007 heeft verweerder dit inmiddels ook bevestigd. In zoverre missen de beroepen feitelijke grondslag.
2.7. Zoals is weergegeven in overweging 2.5.5 houdt het in het streekplan weergegeven beleid in dat bij de afweging omtrent nieuwe ontwikkelingen expliciet aandacht dient te worden besteed aan de visueel landschappelijke aspecten. Uit het bestreden besluit blijkt dat de visueel landschappelijke waarden zijn meegewogen. De gronden van [partij] liggen op een regulier bedrijventerrein. Voorts is niet onredelijk het standpunt van verweerder dat een hoogte van maximaal 15 meter van de silo's op een beperkt deel van het totale bedrijfsperceel voor dit bedrijf niet disproportioneel is. Zoals is weergegeven in overweging 2.5.6 zullen de silo's ten dele aan het zicht worden onttrokken door de bestaande bebouwing en toekomstige bebouwing. Verder is aan de westzijde van het bedrijventerrein een hoog opgaande beplantingsstrook aanwezig die het zicht op de silo's beperkt. Voor het gebied ten oosten van het bedrijventerrein is een uitwerkingsplan in procedure om uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein mogelijk te maken. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouw van negen nieuwe silo's van 15 meter hoogte landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
Voor de bestaande silo's aan de kant van de Dorpsweg en nabij de Industrieweg zijn milieuvergunningen verleend waaraan specifieke geluidsvoorschriften zijn verbonden. Het is aannemelijk dat ook voor de te realiseren silo's een vergunning zal worden verleend. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de silo's geen onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat van appellanten zullen opleveren.
2.8. De gronden waarop Euro Rice Flour is gevestigd, maken geen deel uit van de onderhavige herziening. Het bezwaar dat ten onrechte geen subbestemming is opgenomen voor Euro Rice Flour kan derhalve niet slagen.
2.9. Ten aanzien van de weegbrug aan de Industrieweg overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op de systematiek van de WRO komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan.
Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
De Afdeling is, gelet op de omstandigheid dat de weegbrug niet zal veranderen en dat de activiteiten op de weegbrug nauwelijks zullen toenemen, van oordeel dat verweerder zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat in hetgeen daartegen overigens is aangevoerd evenmin grond is gelegen aan die begrenzing goedkeuring te onthouden.
2.10. Zoals weergegeven in overweging 2.5.6 en 2.5.7 zijn de berekende waarden ten aanzien van de luchtkwaliteit zo laag dat aannemelijk is dat de emissie van zwevende deeltjes ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten van [partij] niet zal leiden tot een overschrijding van de jaar- en 24-uurgemiddelde grenswaarden voor zwevende deeltjes in het Besluit luchtkwaliteit 2005. Dat geldt evenzeer indien de aftrekmogelijkheid voor zeezout achterwege wordt gelaten.
2.11. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de desbetreffende plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellant sub 3] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op deze punten anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3] is in zoverre ongegrond. Het beroep van [appellanten sub 2] is geheel ongegrond.
Het standpunt van appellanten ten aanzien van de loswal en de ontsluitingsweg
2.11.1. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Havendoeleinden (HV)", de subbestemming "laad- en loswal" en de nadere aanduiding "geen gebouwen toegestaan".
Appellanten voeren hiertoe aan dat in het kader van een vrijstellingsprocedure ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO voor de aanleg van de loswal door verweerder een verklaring van geen bezwaar is afgegeven op basis van een onjuist onderzoek. Tevens is de loswal aangemerkt als categorie 3.2-bedrijf, terwijl de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (hierna: VNG-brochure) voor het laden en lossen van zand en grind, hetgeen feitelijk plaatsvindt, categorie 4 dan wel 5 aanbeveelt. De afstand tot de dichtstbijzijnde burgerwoningen is korter dan de bij categorie 4- of 5-bedrijven aanbevolen afstand.
Verder stelt [appellant sub 3] dat de loswal een negatieve invloed op de "aquabusiness" en de "mari-cultuur" heeft, hetgeen in strijd is met het streekplan. [appellant sub 3] stelt voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Waterstaatsdoeleinden (WS)", dat betrekking heeft op de ontsluitingsweg naar de loswal. Volgens appellant is ten onrechte geen akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de aanleg van deze weg.
Het standpunt van verweerder
2.12. Voor de loswal zijn een bouwvergunning met vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO, en een milieuvergunning verleend. Deze besluiten zijn inmiddels onherroepelijk. In het kader van de onderhavige procedure zijn de destijds gevolgde procedures niet meer aan de orde. Gelet op de oppervlakte van de loswal en de aard van de activiteiten opgenomen in de milieuvergunning is de loswal in het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bruinisse" ingedeeld in milieucategorie 3.2. Wat betreft de gebruiksmogelijkheden van de loswal zijn bedrijven in milieucategorie 3 (zonder differentiatie) toegelaten. Bij de hoogste milieucategorie 3.2 hoort een richtafstand van 100 meter. De feitelijke afstand van de loswal tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt meer dan 100 meter.
Appellanten onderbouwen niet waarom de loswal in strijd is met het streekplan. De vestiging van bedrijfsactiviteiten betrekking hebbend op "aquabusiness" is nog steeds mogelijk en houdt geen verband met activiteiten op de loswal.
De toegangsweg naar de loswal betreft een bestaande weg. Tevens vinden er geen wijzigingen op of aan de weg plaats. Om deze reden is dan ook geen sprake van een nieuwe situatie dan wel reconstructie als bedoeld in de Wet geluidhinder.
Vaststelling van de feiten
2.13. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.13.1. Het plan voorziet in een loswal van ongeveer 5.200 m2. Ingevolge artikel 10A, eerste lid, aanhef en onder e, van de voorschriften van het voorliggende plan zijn de gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "Havendoeleinden (HV)" ter plaatse van de subbestemming "HVI" bestemd voor laad- en loskade en te gebruiken ten behoeve van bedrijven uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten die behoort bij het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bruinisse" is de loswal (SBI-code 63.1) ingedeeld in milieucategorie 3.2 waarvoor volgens de toelichting op dat plan een afstand dient te worden aangehouden van 100 meter ten opzichte van een rustige woonwijk.
Volgens bijlage 2 van de toelichting op het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bruinisse" is de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten gebaseerd op de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering.
In tabel 1 van de VNG-brochure zijn laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van de binnenvaart aangeduid met de SBI-code 6311.2. Het laden en lossen van zand en grind (vallend onder ertsen en mineralen) op een loswal met een oppervlakte als de onderhavige, is ingedeeld in milieucategorie 4. De aan te houden afstand tot een rustige woonwijk is minimaal 300 meter.
2.13.2. In paragraaf 8.1 van het streekplan Zeeland staat dat het gemeentebestuur wordt gevraagd een visie op de ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen in de kernen op Schouwen-Duiveland op te stellen. Randvoorwaarde daarbij is onder andere de aanwezigheid van specifieke mogelijkheden op het gebied van aquabusiness in Bruinisse.
Het oordeel van de Afdeling
2.14. In de onderhavige procedure wordt het goedkeuringsbesluit van verweerder beoordeeld. De krachtens artikel 19 van de WRO verleende vrijstelling en de bouwvergunning liggen in de onderhavige procedure niet ter toetsing voor. De bezwaren die zien op deze vrijstelling en bouwvergunning kunnen in deze procedure dan ook niet aan de orde komen.
2.15. De Afdeling stelt vast dat in het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bruinisse" de loswal in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is ingedeeld in milieucategorie 3.2. Voor zover appellanten stellen dat op de loswal feitelijk zand en grind worden geladen en gelost, overweegt de Afdeling dat deze activiteiten als vallend in milieucategorie 4 ingevolge het bestemmingsplan niet zijn toegelaten.
2.16. Het streekplan Zeeland vereist dat het gemeentebestuur van Schouwen-Duiveland een visie opstelt met daarin specifieke mogelijkheden op het gebied van aquabusiness in Bruinisse. Hieruit volgt niet dat het streekplan eraan in de weg staat dat een loswal wordt gerealiseerd.
[appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan voorziene loswal de mogelijkheden voor de ontwikkeling van aquabusiness negatief beïnvloedt. Niet is gebleken dat aquabusiness niet is toegestaan op de loswal. Tevens is niet gebleken dat de activiteiten die op de loswal zijn toegelaten, een negatieve invloed hebben op de bestaande aquabusiness in de omgeving.
2.17. Voorts is wat betreft de toegangsweg naar de loswal het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een nieuwe situatie dan wel reconstructie als bedoeld in de Wet geluidhinder, zodat geen akoestisch onderzoek nodig is, niet onjuist.
2.18. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op deze punten niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3] is in zoverre ongegrond. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond,
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007