ECLI:NL:RVS:2007:BB0405

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608367/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor aanleg van nieuwe percelen bos en bijbehorende voorzieningen te Dishoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere, dat op 7 december 2004 vrijstelling verleende voor de aanleg van nieuwe percelen bos en bijbehorende werken te Dishoek. De appellanten, die agrarische bedrijven exploiteren in de nabijheid van het project, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vrijstelling, omdat zij menen dat dit hun uitbreidingsmogelijkheden beperkt. De rechtbank Middelburg heeft in een eerdere uitspraak op 10 oktober 2006 de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep hebben ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 21 juni 2007 ter zitting behandeld. De appellanten, bijgestaan door hun gemachtigde, hebben hun bezwaren toegelicht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de vrijstellingen zijn verleend op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De rechtbank had niet onderkend dat de bezwaren van de appellanten, voor zover deze betrekking hebben op de bouwwerken waarvoor een bouwvergunning vereist is, niet-ontvankelijk hadden moeten worden verklaard. De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 12 april 2005 een goede ruimtelijke onderbouwing had.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de bouwwerken waarvoor een bouwvergunning vereist is. De beslissingen op bezwaar zijn in zoverre vernietigd, en de Raad van State heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Tevens is het college van burgemeester en wethouders van Veere veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

200608367/1.
Datum uitspraak: 25 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 05/392 en 05/1173 van de rechtbank Middelburg van 10 oktober 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) aan de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: Dienst Landelijk Gebied) vrijstelling verleend voor de aanleg van nieuwe percelen bos met bijbehorende werken/voorzieningen zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden, waterpartijen, dammen en bruggen te Dishoek, gelegen ten westen van de Zwaanweg, tussen het Slobberduinsfietspad en de Galgeweg te Koudekerke.
Bij besluit van 17 februari 2005 heeft het college aan de gemeente Veere vrijstelling verleend voor de verplaatsing van een parkeerterrein annex opslagterrein voor strandhuisjes naar de oostzijde van de Westerscheldelaan met een entree vanaf de verlengde Dishoekseweg waarvoor een asverlegging van deze weg noodzakelijk is, de wijziging van de bedrijfsbestemming van de oude locatie ten behoeve van de bouw van zes vrijstaande woningen, de bouw van drie landhuizen aan weerszijden van het perceel Kaapduinseweg 4 te Koudekerke, de aanleg van een bos grenzend aan de toegangsweg van het parkeerterrein, het verruimen van de bouwmogelijkheden voor drie woningen op het perceel hoek Westerscheldelaan/Kaapduinseweg te Koudekerke, het opheffen van een gedeelte van het parkeerterrein aan het eind van de Verlengde Dishoekseweg te Koudekerke en de aanleg van een bos in plaats daarvan.
Bij besluit van 12 april 2005 heeft het college het door appellanten tegen het besluit van 7 december 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 september 2005 heeft het college het door [appellant A] tegen het besluit van 17 februari 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door appellanten ingestelde beroep tegen het besluit van 12 april 2005 en het door [appellant A] ingestelde beroep tegen het besluit van 23 september 2005 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 17 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 januari 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2007, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. ir. J.L. Mieras, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door L.M. Louwers en M. Jonker, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Dienst Landelijk Gebied, vertegenwoordigd door mr. M.A.T.L. Thijssen en ing. H.C.P. de Kam, werkzaam bij de Dienst Landelijk Gebied, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    [appellant A] exploiteert op het perceel [locatie 1] te [plaats] een gemengd agrarisch bedrijf met minicamping. Verder exploiteren appellanten een gemengd agrarisch bedrijf op het perceel [locatie 2] te [plaats].
2.2.    De vrijstellingen zijn verleend krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) ten behoeve van onder meer de de bouw van zes vrijstaande huizen, drie landhuizen en het verruimen van de bouwmogelijkheden voor drie woningen. Ten tijde van het nemen van de beslissingen op bezwaar waren geen bouwvergunningen verleend. Het college heeft ter zitting verklaard dat geen bruggen zullen worden aangelegd.
2.3.    Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet wordt de verlening van vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht geacht deel uit te maken van de beschikking, waarop zij betrekking heeft.
2.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 24 maart 2004 in zaak no.
200303721/1(Gst 2004, 7208, 90), moet uit voormelde bepaling worden afgeleid dat de wetgever een concentratie van rechtsbescherming voor ogen heeft gehad om aldus onnodige procedures te voorkomen. Voor zover vrijstelling is vereist, teneinde bouwvergunning voor een project te kunnen verlenen, kan tegen de beslissing op het vrijstellingsverzoek worden opgekomen in het kader van een beslissing op een voor dat project ingediende bouwaanvraag.
2.5.    Het voorgaande brengt mee dat het college de bezwaren, voor zover deze zijn gericht tegen de bouwwerken waarvoor bouwvergunning is vereist, niet-ontvankelijk had behoren te verklaren. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Aan het betoog van [appellant A] in hoger beroep dat de woningen op minder dan 100 meter van zijn bedrijf worden gerealiseerd en de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf daardoor worden beperkt, komt de Afdeling niet toe.
2.6.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 12 april 2005 is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe betogen zij dat door de daarbij verleende vrijstelling de uitbreidingsmogelijkheden van hun bedrijven worden beperkt, waarbij zij erop wijzen dat naast akkerbouwactiviteiten ook andere activiteiten worden verricht. Bovendien was volgens appellanten met Staatsbosbeheer afgesproken dat zij hun rundvee in het natuurgebied konden laten lopen.
2.7.    Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing zijn in het landinrichtingsplan voor de ruilverkaveling Walcheren (hierna: het landinrichtingsplan) gebieden aangewezen waar bos dient te worden aangeplant. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" is rekening gehouden met het realiseren van ruilverkavelingsbossen in die zin dat in artikel 14, elfde lid, een bevoegdheid is opgenomen voor het college om bepaalde subbestemmingen van agrarische gronden te wijzigen in andere subbestemmingen dan wel in de bestemming "Natuurgebied (N)", al dan niet voorzien van een subbestemming "bos" of in de bestemming "Bos". Een aantal percelen, waaronder de thans aan de orde zijnde percelen, die wel in het landinrichtingsplan zijn opgenomen, is niet voorzien van een subbestemming bij de agrarische bestemming, waardoor geen gebruik kan worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. De onderhavige vrijstelling voorziet daar alsnog in.
Vast staat dat de gronden van appellanten aan de [locatie 1] en de [locatie 2] in de directe nabijheid liggen van gronden die al de bestemming "Natuurgebied (Nb)" hebben dan wel een agrarische bestemming met de in artikel 14, elfde lid, aanhef, bedoelde subbestemmingen hebben. Verder is onweersproken dat Staatsbosbeheer eigenaar is van omliggende gronden en voornemens is aldaar onder meer bos aan te leggen. Niet weersproken is dat om die reden het niet mogelijk is de bedrijven om te schakelen in een ander bedrijfstype. Verder hebben appellanten geen aanvraag om bouwvergunning ter zake ingediend. Evenmin is anderszins gebleken van concrete plannen ten tijde van de beslissing op bezwaar om de bedrijfsvoering om te schakelen in een andere bedrijfstype, zodat het college daarmee terecht bij afweging van de betrokken belangen geen rekening heeft gehouden. Aan de omstandigheid dat appellanten hun rundvee niet in het natuurgebied kunnen laten lopen, wat daar overigens ook van zij, heeft het college bij afweging van de betrokken belangen geen doorslaggevend gewicht toe behoren te kennen. Gelet op het vorenoverwogene, kan niet worden geoordeeld dat de bedrijfsvoering van appellanten zodanig wordt aangetast dat het college de vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.8.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de bouwwerken waarvoor mede een bouwvergunning is vereist. De bij de rechtbank ingestelde beroepen dienen in zoverre gegrond te worden verklaard. De beslissingen op bezwaar komen eveneens in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze zelf in de zaak voorzien en bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de besluiten voor zover vernietigd. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.9.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 10 oktober 2006 in de zaken nos. AWB 05/392 en 05/1173 voor zover daarbij de beroepen tegen de in bezwaar gehandhaafde vrijstellingen ten behoeve van de bouw van zes vrijstaande huizen, drie landhuizen en het verruimen van de bouwmogelijkheden voor drie woningen ongegrond zijn verklaard;
III.    verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen in zoverre gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere van 23 september 2005, kenmerk 054.9090, in zoverre;
V.    verklaart de bezwaren tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere van 17 februari 2005, voor zover deze betrekking hebben op de bouw van zes vrijstaande huizen, drie landhuizen en het verruimen van de bouwmogelijkheden voor drie woningen alsnog niet-ontvankelijk;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 23 september 2005, kenmerk 054.9090, voor zover deze is vernietigd;
VII.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veere tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1329,70 (zegge: dertienhonderdnegenentwintig euro en zeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en waarvan een gedeelte groot € 41,70 (zegge: éénenveertig euro en zeventig cent) is toe te rekenen aan [appellant A]; het dient door de gemeente Veere aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IX.    gelast dat de gemeente Veere aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 349,00 (zegge: driehonderdnegenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat
w.g. Bartel    w.g. Van Heusden
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007
163-430.