200608869/1.
Datum uitspraak: 25 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Putten,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/883 van de rechtbank Zutphen van 21 november 2006 in het geding tussen:
de vereniging "Afdeling West Veluwe van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland", gevestigd te Ermelo,
Bij besluit van 31 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Putten (hierna: het college) een verzoek van de Afdeling West Veluwe van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland (hierna: de afdeling West Veluwe) om handhavend op te treden tegen de in de gemeente Putten aanwezige keten waarin alcoholhoudende drank wordt genuttigd (hierna: de keten) afgewezen.
Bij brief van 8 juni 2005 heeft het college het daartegen door de afdeling West Veluwe aldus gemaakte bezwaar aan de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) doorgezonden ter behandeling als beroepschrift.
Bij uitspraak van 21 november 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het aldus ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 maart 2005 vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het verzoek te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 januari 2007 heeft de afdeling West Veluwe van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de afdeling West Veluwe en het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.J. Vooren, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is daar de afdeling West Veluwe, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
2.1. Het college klaagt dat de rechtbank de afdeling West Veluwe ten onrechte als belanghebbende heeft aangemerkt.
2.2. Niet in geschil is dat zich in de gemeente Putten ten minste zeven keten bevinden. Van de keten wordt door vaste groepen van ongeveer 15 tot 30 personen gebruik gemaakt. In de keten worden meerdere avonden per week bijeenkomsten georganiseerd, waarbij alcoholhoudende drank wordt genuttigd.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 7 maart 2007 in zaak no.
200606317/1, JB 2007, 84), is onder meer degene, wiens concurrentiebelang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, belanghebbende bij dat besluit, ook indien dat belang bij het afwegen van de bij het besluit betrokken belangen geen rol mag spelen.
2.4. De afdeling West Veluwe behartigt de belangen van de aangesloten horecaondernemingen in het gebied West Veluwe, waaronder ook de gemeente Putten. Indien de verstrekking van alcoholhoudende dranken in de keten een zodanige omvang heeft, dat die tot omzetverlies bij haar leden leidt, dient zij als belanghebbende bij de weigering om daar handhavend tegen op te treden te worden aangemerkt. Dat de keten, naar het college stelt, geen horeca-activiteiten ontplooien, maakt dat niet anders. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aantal bezoekers per keet, de frequentie waarmee deze de keten bezoeken en de hoeveelheid drank die daarbij wordt geconsumeerd zo gering is, dat deze keten geen invloed hebben op de omzet van de leden van de afdeling West Veluwe. Het oordeel van het college dat als gevolg van de aanwezigheid van de keten deze afdeling op die grond vanwege het ontbreken van een rechtstreeks concurrentiebelang niet als belanghebbende is aan te merken, is aldus onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
2.5. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot het juiste oordeel gekomen dat het besluit van het college van 31 maart 2005 geen stand kan houden. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met enige verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007