ECLI:NL:RVS:2007:BB0370

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608882/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • J.C.K.W. Bartel
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor opslagruimte in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 14 november 2006 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling en bouwvergunning die het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp op 3 mei 2005 had verleend voor het oprichten van een opslagruimte op een perceel in Pijnacker. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verleende vergunning in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Delfgauw Gemeente Pijnacker". Appellant stelde dat de ruimtelijke onderbouwing voor de vergunning niet correct was, omdat deze geen rekening hield met eerdere bouwvergunningen die aan hem waren verleend voor woningen op een nabijgelegen perceel. De Raad van State heeft de zaak op 28 juni 2007 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellant als het college en de vergunninghouder aanwezig waren. De Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht geen grond zag om de verleende vrijstelling te betwisten, en bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad concludeerde dat de belangen van appellant voldoende waren meegewogen in de besluitvorming en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 juli 2007.

Uitspraak

200608882/1.
Datum uitspraak: 25 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/4631 en 06/7075 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 november 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een opslagruimte op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 juli 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 december 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 februari 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brieven van 2 januari 2007 en 26 februari 2007 heeft vergunninghouder die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2007, waar appellant, bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door J.C. van Eeden en R. van den Bosch, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in het oprichten van een opslagruimte ten behoeve van Hoveniersbedrijf [vergunninghouder] op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het hoveniersbedrijf). Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Delfgauw Gemeente Pijnacker", waarin het perceel de bestemming "Eengezinshuizen in open bebouwing, al dan niet met bijbehorende erven" heeft. Met gebruikmaking van een daartoe door gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 1 maart 2005 verleende verklaring van geen bezwaar heeft het college voor het bouwplan vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend.
2.2.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegde voorontwerp-bestemmingsplan "Graaf Willem II-laan" van 31 mei 1995 en "Advies OW/RO" van 26 mei 1999 geen betrekking hebben op de locatie waarvoor vergunning is verleend en dat bij de besluitvorming voorts ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat in 2003 aan appellant bouwvergunning is verleend voor vier woningen op het naastgelegen perceel.
2.2.1.    In voormeld advies van 26 mei 1999, dat is opgesteld naar aanleiding van een principeverzoek van vergunninghouder, is gesteld dat het terrein waarop de stalling is geprojecteerd, aan drie zijden wordt omsloten door bestaande bebouwing, te weten de woning nr. 282 met naastliggende schuur, de bebouwing van het voormalige eierpakstation en de bestaande loods van het bedrijf. Daaruit blijkt dat dit advies betrekking heeft op een stalling/opslagruimte op dezelfde plaats als waarop de in geding zijnde bouwaanvraag ziet. Uit dit aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegde advies blijkt voorts dat het voorontwerp-bestemmingsplan "Graaf Willem II-laan" daarbij in zoverre van belang is geweest, dat daarin voor een ander gedeelte van de gronden waarop het hoveniersbedrijf is gevestigd, de gronden achter [locatie], de bestemming "Hoveniersbedrijf" met een bebouwingspercentage van 10% is opgenomen.
In aanmerking genomen dat in dit advies is gesteld dat de bestaande bebouwing overeenkomt met dit bebouwingspercentage, zodat de beoogde stalling/opslagruimte daar niet kan worden gerealiseerd, dat met de gevraagde bebouwing niet wordt beoogd de aard van de bedrijvigheid te wijzigen en dat deze ruimtelijk niet storend is maar juist een verbetering omdat daarmee het opslagterrein ruimtelijk wordt afgeschermd, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat dit aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag liggende advies in zoverre geen basis kan bieden voor de verleende vrijstelling.
2.2.2.     In voormeld advies van 26 mei 1999 is niet ingegaan op de nadien, in 2003, aan appellant verleende bouwvergunning voor vier woningen op het naburige perceel. Naar ter zitting door het college is bevestigd, is voor de bouw van deze woningen vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend, waarbij rekening is gehouden met de op grond van de op 12 november 1991 verleende milieuvergunning geldende milieucirkel van het hoveniersbedrijf.
In de naar aanleiding van de bouwaanvraag opgestelde ruimtelijke onderbouwing is evenmin uitdrukkelijk aandacht besteed aan deze gewijzigde omstandigheden. Daarin is echter wel gesteld dat voor de bedrijfsvoering een milieuvergunning is verleend. Uit deze bij besluit van 24 augustus 2004 krachtens de Wet Milieubeheer ten behoeve van het bouwplan verleende revisievergunning blijkt dat daarbij in aanmerking is genomen dat op het naburige perceel vier nieuwe woningen zullen worden gerealiseerd. In een bij deze milieuvergunning behorende tekening zijn deze woningen ook opgenomen. Voorts blijkt ook uit hetgeen in het besluit op het bezwaar van appellant is overwogen, dat de belangen van appellant bij de besluitvorming zijn meegewogen.
2.2.3.    Het betoog faalt derhalve.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en dr. J.C.K.W. Bartel en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk     w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007
71