ECLI:NL:RVS:2007:BA9886

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703761/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de begrijpelijkheid van beschikkingen in vreemdelingenzaken met betrekking tot taalgebruik

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de begrijpelijkheid van beschikkingen die zijn medegedeeld aan vreemdelingen in het kader van een vrijheidsontnemende maatregel. De Raad van State heeft op 9 juli 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 10 mei 2007 de beroepen van de vreemdelingen gegrond had verklaard en schadevergoeding had toegekend. De staatssecretaris van Justitie, als appellant, stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de inhoud van de beschikkingen niet onverwijld en in een voor de vreemdelingen begrijpelijke taal was medegedeeld. De betrokken ambtenaren, allen van de Koninklijke Marechaussee, hadden verklaard dat zij de inhoud van de beschikkingen telefonisch met behulp van een tolk in de Hindi taal aan de vreemdelingen hadden medegedeeld, en dat de vreemdelingen hadden verklaard de beschikking te begrijpen. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris in strijd had gehandeld met de Vreemdelingencirculaire 2000 en artikel 5, tweede lid, van het EVRM. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond, zonder dat er grond was voor schadevergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in vreemdelingenzaken, vooral in situaties waarin taalbarrières een rol spelen.

Uitspraak

200703761/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak in de zaken nos. AWB 07/18775, 07/18776 en 07/18715 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 10 mei 2007 in de gedingen tussen:
[de vreemdeling 1], [de vreemdeling 2] en [de vreemdeling 3],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 1 mei 2007 is ten aanzien van [de vreemdeling 1], [de vreemdeling 2] en [de vreemdeling 3] (hierna: de vreemdelingen) een vrijheidsontnemende maatregel toegepast, die nadien is voortgezet. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 10 mei 2007, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 23 mei 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard en hun schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 30 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 juni 2007 hebben de vreemdelingen een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door te overwegen dat de inhoud van de beschikkingen waarbij de maatregel is opgelegd niet onverwijld aan de vreemdelingen is medegedeeld in een voor hen begrijpelijke taal en dat hij daardoor in strijd heeft gehandeld met artikel 5, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en het door hem gevoerde beleid, heeft miskend dat uit die beschikkingen blijkt dat de inhoud en strekking hiervan aan de vreemdelingen is medegedeeld door middel van een tolk in de Hindi taal en zij hebben verklaard die inhoud en strekking te begrijpen. De vreemdelingen hebben, aldus de staatssecretaris, niet aannemelijk gemaakt dat dit anders zou zijn.
2.1.1. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van het EVRM moet een ieder die gearresteerd is onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de vreemdeling, aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats.
Ingevolge het tweede lid kan een zodanige ruimte of plaats worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
Paragraaf A6/2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) vermeldt, voor zover thans van belang, dat de bevoegde ambtenaar een afschrift van de beschikking tot het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 van de Vw 2000 dient uit te reiken aan de vreemdeling, waarbij de inhoud van de beschikking in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem moeten worden meegedeeld.
2.1.2. Niet aannemelijk is dat de inhoud van de beschikkingen, in afwijking van paragraaf A6/2.5 van de Vc 2000, niet aan de vreemdelingen is medegedeeld in een voor hen begrijpelijke taal. De ambtenaren die de beschikkingen hebben ondertekend en uitgereikt, hebben daarop vermeld dat, nadat de strekking en inhoud van de beschikkingen door hen telefonisch door middel van een tolk in de Hindi taal aan de vreemdelingen waren medegedeeld, de vreemdelingen verklaarden de beschikking te begrijpen. Die ambtenaren, allen wachtmeester der Koninklijke Marechaussee District Schiphol, hebben ook in de op 1 mei 2007 door hen opgemaakte en ondertekende processen verbaal van bevindingen verklaard dat zowel de schriftelijke als de verbale communicatie tussen hen en de betrokken vreemdeling gedurende de gehele procedure heeft plaatsgevonden met behulp van telefonische tussenkomst van een tolk in de Hindi taal. Van de juistheid van deze processen-verbaal moet in rechte worden uitgegaan, behoudens bewijs van het tegendeel, dat hier ontbreekt. De enkele omstandigheid dat volgens de rapporten van het eerste gehoor in de asielprocedure de vreemdelingen hebben verklaard geen andere taal dan Punjabi te spreken, kan niet als zodanig worden aangemerkt, nu twee vreemdelingen blijkens die rapporten tevens hebben verklaard op school het vak Hindi te hebben gevolgd en de andere vreemdeling slechts heeft verklaard dat zijn beheersing van een andere taal dan Punjabi niet voldoende is om zijn asielrelaas goed naar voren te brengen.
Gezien het bovenstaande, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris bij het opleggen van de maatregel heeft gehandeld in strijd met de Vc 2000 en met artikel 5, tweede lid, van het EVRM. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De overige grieven behoeven geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het bovenstaande, de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 1 mei 2007 alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 10 mei 2007 in de zaken nos. AWB 07/18775, 07/18776 en 07/18715;
III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroepen ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2007
395
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak