ECLI:NL:RVS:2007:BA9875

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703410/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • M.G.J. Parkins de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van binnenkomst zonder toestemming van de bewoner in het kader van vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van het binnentreden door opsporingsambtenaren zonder toestemming van de bewoner, in het kader van vreemdelingenbewaring. De Raad van State heeft op 5 juli 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, die op 8 mei 2007 de vreemdeling in het gelijk had gesteld. De staatssecretaris van Justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarin de rechtbank de opheffing van de maatregel van vreemdelingenbewaring had bevolen en schadevergoeding had toegekend aan de vreemdeling.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank een onjuiste maatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het binnentreden. Artikel 10, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) vereist niet dat de namen van de opsporingsambtenaren die de binnenkomst hebben vergezeld, in het verslag worden vermeld. Dit betekent dat de rechtbank niet kon concluderen dat het binnentreden onrechtmatig was op basis van het ontbreken van deze informatie.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 322,00, met de instructie dat de rechtbank beslist over de vergoeding van deze kosten. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder opsporingsambtenaren zonder toestemming van de bewoner mogen binnenkomen en de vereisten voor verslaglegging.

Uitspraak

200703410/1.
Datum uitspraak: 5 juli 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatsecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/16733 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 8 mei 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2007 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel bevolen en haar schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 mei 2007 heeft de vreemdeling een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: de Awbi) kan degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden zich door anderen doen vergezellen, voor zover dit voor het doel van het binnentreden redelijkerwijs is vereist en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, maakt degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op omtrent het binnentreden.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel, voor zover hier van belang, vermeldt hij in het verslag het aantal en de hoedanigheid van degenen die hem hebben vergezeld.
2.2. In grief 1 klaagt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet kan worden beoordeeld of is binnengetreden met inachtneming van artikel 8, tweede lid, van de Awbi, nu niet is gebleken wie de andere vier opsporingsambtenaren zijn geweest die gezamenlijk met de twee in de machtiging genoemde opsporingsambtenaren binnen zijn getreden.
2.3. De grief slaagt in zoverre. Artikel 10, tweede lid, van de Awbi stelt niet de eis dat degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden in het door hem op te maken verslag de namen vermeldt van degenen die hem daarbij hebben vergezeld. De rechtbank heeft derhalve bij de beantwoording van de vraag of de opsporingsambtenaren die de twee in de machtiging genoemde opsporingsambtenaren bij het binnentreden hebben vergezeld, rechtmatig zijn binnengetreden, een onjuiste maatstaf gehanteerd.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens in grief 1 en in grief 2 is aangevoerd behoeft geen bespreking.
De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 8 mei 2007 in zaak no. AWB 07/16733;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en
mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins de Vin, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Vonk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2007
345
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak