200604532/1.
Datum uitspraak: 18 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Enschede,
2. [appellant sub 2], wonend te Enschede,
3. Klankbordgroep 't Vaneker, gevestigd te Enschede,
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 19 september 2005 heef de gemeenteraad van Enschede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 augustus 2005, het bestemmingsplan "'t Vaneker" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 april 2006, no. RWB/2005/3207, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 19 juni 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op 20 juni 2006, appellant sub 2 bij brief van 20 juni 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde datum, en appellant sub 3 (hierna: de Klankbordgroep) bij brief van 20 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2006, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 7 juli 2006.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de Klankbordgroep, verweerder en de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 1] en de Klankbordgroep. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2007, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. C. Lubben, [appellant sub 2], in persoon, en de Klankbordgroep, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Enschede, vertegenwoordigd door R.P.C. Lefeu en F.B. Dinkla, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. De door [appellant sub 2] aangevoerde beroepsgrond gericht tegen de verstening van het buitengebied, heeft betrekking op de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden, nader uit te werken -(WO*)-". Deze beroepsgrond steunt niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest terzake een zienswijze in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
2.2.1. [appellant sub 2] heeft voorts bezwaar tegen de motivering die verweerder aan zijn besluit tot onthouding van goedkeuring aan een plangedeelte met de bestemming "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)-" ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft naar de mening van [appellant sub 2] ten onrechte niet tevens de bouw van drie woningen op zijn gronden mogelijk willen maken.
Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan het bovengenoemde plangedeelte, omdat in de bestemmingsregeling voor de gronden van [appellant sub 2] ten onrechte geen rekening is gehouden met het agrarische gebruik dat van diens percelen wordt gemaakt en de daarop gebouwde veeschuur.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, onder b, van de WRO kan voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring van een bestemmingsplan door een ieder beroep worden ingesteld. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de WRO, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze en bij het college van gedeputeerde staten ingebrachte bedenkingen. Uit de strekking van deze bepalingen vloeit voort dat het beroep tegen een onthouding van goedkeuring slechts ontvankelijk is voor zover door de onthouding van goedkeuring een ongunstiger situatie is ontstaan voor de rechtzoekende. Nu in het ontwerpplan en het vastgestelde plan nieuwbouw van woningen reeds niet was toegestaan, doet deze situatie zich niet voor. Voorts is gesteld noch gebleken dat [appellant sub 2] redelijkerwijs niet in staat is geweest ter zake een zienswijze en bedenking in te brengen.
Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
De beroepen gericht tegen het besluit tot onthouding van goedkeuring
Het standpunt van verweerder
2.4. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan een gedeelte van het plandeel met de bestemming "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)-".
Ten aanzien van [appellant sub 1] stelt verweerder zich op het standpunt dat gebleken is dat een deel van de gronden met de bestreden bestemming in gebruik is als tuin bij diens woning. Nu het uitgangspunt van het plan is om bestaande woningen met bijbehorende gronden te respecteren is verweerder van mening dat het plan op dit punt dient te worden aangepast.
Het standpunt van [appellant sub 1]
2.4.1. [appellant sub 1] heeft bezwaar tegen de motivering die verweerder aan zijn besluit tot onthouding van goedkeuring aan bovengenoemde plangedeelten ten grondslag heeft gelegd.
Hij stelt daartoe dat verweerder ten onrechte niet tevens de bouw van een atelier, expositieruimte, een woning en een muziekstudio op de bij appellant in eigendom zijnde gronden mogelijk heeft willen maken. In dit verband voert hij aan dat de gemeenteraad na jarenlang nieuwbouw in het plangebied te hebben geweerd, dit nu wel toestaat, behoudens op de als "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)-" bestemde gronden.
Vaststelling van de feiten
2.4.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.3. Het perceel van [appellant sub 1] met een oppervlakte van ongeveer 0,6 ha ligt aan de [locatie] te Enschede. Het voorste gedeelte van het perceel, waarop de woning staat, ligt net buiten het plangebied, terwijl het achterste gedeelte in het plangebied ligt. Dit gedeelte is in gebruik als tuin.
2.4.4. Blijkens de plantoelichting wordt een stadsrandzone ingericht als landschappelijke uitloopzone die primair wordt gebruikt ten behoeve van recreatief gebruik van de bewoners van de aangrenzende wijken. Secundair zal het gebied worden gebruikt ten behoeve van natuurontwikkeling.
2.4.5. Ingevolge artikel 6.1.1. van de planvoorschriften zijn de als "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)-" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de instandhouding van aanwezige landschappelijke waarden;
b. de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen;
c. de aanleg en instandhouding van beken en (retentie-)vijvers;
d. de aanleg en instandhouding van fietspaden en wandelpaden;
e. speelvoorzieningen en picknickplekken;
f. ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "gebiedsontsluiting" zal de verkeersontsluiting ten behoeve van het (gemotoriseerd) verkeer plaatsvinden.
In artikel 6.2.1., van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is bepaald dat als "Stadsrandzone" aangewezen gronden tevens zijn bestemd voor woningen indien zij daartoe op de plankaart nader zijn aangeduid als "W:woning". Het betreft een bestaande, niet-conflicterende medebestemming binnen de basisbestemming.
In artikel 5 van de planvoorschriften zijn de hoofdlijnen opgenomen voor de wijze waarop onder meer de doeleinden binnen de bestemming "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)-" worden gerealiseerd. Hierin wordt vermeld dat de bestaande woningen, de kinderboerderij en het volkstuinencomplex planologisch zijn ingepast, maar dat nieuwbouw niet is toegestaan.
Het oordeel van de Afdeling
2.4.6. Door de onthouding van goedkeuring aan het planonderdeel waartegen de inhoudelijke bezwaren van beide appellanten zijn gericht, is in zoverre aan de bezwaren van appellanten tegemoetgekomen. In verband met de verplichting van de gemeenteraad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, kan echter niet slechts deze onthouding van goedkeuring zelf maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in deze procedure ter beoordeling staan.
De Afdeling vat het beroep van appellanten daarom aldus op dat zij zich er tegen verzetten dat aan de onthouding van goedkeuring uitsluitend de in het bestreden besluit genoemde overwegingen ten grondslag zijn gelegd.
2.4.7. Gelet op overweging 2.3. heeft de gemeenteraad de vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die hij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Op verweerder rust de taak om te bezien of de toegekende bestemmingen en de voorschriften niet in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening. Uit de overwegingen 2.4.4. en 2.4.5. blijkt dat de gemeenteraad onder meer ter plaatse van de perceel van [appellant sub 1] een recreatieve uitloopzone wenst te verwezenlijken, waar woningbouw niet is toegestaan. Deze stadsrandzone zal aansluiten op soortgelijke zones aan de west- en oostzijde van Enschede. Nieuwe woonbebouwing in dit gebied is daarom ongewenst, zo heeft de gemeenteraad ter zitting benadrukt. Blijkens het bestreden besluit respecteert verweerder de keuze en afweging van de gemeenteraad om dit gebied tussen de bestaande bebouwing van Enschede-Noord en de toekomstige bebouwing aan te wijzen als stadsrandzone. Gelet hierop bestond er voor verweerder geen aanleiding om goedkeuring aan het bestreden plangedeelte te onthouden vanwege het ontbreken van de door [appellant sub 1] gewenste woonbestemming.
2.4.8. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder de in overweging 2.4. neergelegde motivering in redelijkheid ten grondslag heeft kunnen leggen aan zijn besluit. Het beroep van [appellant sub 1], voor zover dit is gericht tegen het besluit tot onthouding van goedkeuring aan het plangedeelte met de bestemming "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)-", is ongegrond.
De beroepen gericht tegen het goedkeuringsbesluit
2.5. [appellant sub 1] stelt in beroep voorts dat het goedgekeurde plangedeelte met de bestemming "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)-" leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Bovendien is niet duidelijk waar de voorzieningen binnen deze bestemming zijn voorzien, waarbij hij wijst op het feit dat goedkeuring is onthouden aan een deel van de gronden waarop de te verleggen Vanekerbeek is voorzien. Verder vreest appellant wateroverlast op zijn percelen. Ten slotte heeft [appellant sub 1] bezwaar tegen de forse bouwhoogten die het plan mogelijk maakt voor de gronden met de bestemming "Woondoeleinden, nader uit te werken -(WO*)-" en betwijfelt hij de financiële uitvoerbaarheid ervan.
[appellant sub 2] stelt dat verweerder het plandeel met de bestemming "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)- " en de aanduiding "geprojecteerde verlegde beek" ten onrechte heeft goedgekeurd. Hij vreest een te grote recreatieve druk op de als "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)-" bestemde gronden en stelt dat daarnaar onvoldoende onderzoek is verricht. Naar zijn mening bestaat voorts onvoldoende zicht op de loop van de te verleggen Vanekerbeek.
De Klankbordgroep stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan omdat het plan in grote mate afwijkt van het door de gemeenteraad in 2001 vastgestelde structuurplan. Zo is het plangebied vergroot, voorziet het plan in meer infrastructurele voorzieningen en te hoge bebouwingsdichtheden- en hoogten, waarbij tevens bezwaren worden geuit tegen de in het plan voorziene mogelijkheid buitenplaatsen te bouwen. Daarnaast wordt in strijd met het structuurplan tot op 20 meter van de Eschbeek gebouwd. Bovendien voorziet het plan in de bouw van ongeveer 244 woningen, welk aantal niet alleen afwijkt van het aantal van 90 woningen uit het structuurplan, maar ook van het door de gemeenteraad gewenste aantal te bouwen woningen van ongeveer 125. Naar de mening van de Klankbordgroep heeft verweerder hiermee ten onrechte ingestemd. Voorts wordt gesteld dat de stadsrandzone een verknipt gebied wordt en dat de woningbouw die is voorzien, leidt tot een aantasting van de karakteristieke landelijke waarden in het plangebied. In dit verband vreest de Klankbordgroep verder dat het in het plangebied levende kleine wild zal verdwijnen. Daarnaast wordt de financiële uitvoerbaarheid betwijfeld en wijst de Klankbordgroep op een alternatief plan. Ten slotte wordt betwijfeld of is voldaan aan de Wet voorkeursrecht gemeenten.
Het standpunt van verweerder
2.5.1. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het grotendeels goedgekeurd. Het plan is een verfijning van het structuurplan en mag daarvan afwijken, zo stelt verweerder. De gemeenteraad heeft daarvoor argumenten aangedragen. Verweerder heeft geconstateerd dat in het plangebied 195 nieuwe woningen kunnen worden gebouwd en minimaal 32 bestaande woningen zullen worden gehandhaafd. De gemeenteraad streeft echter naar een woningaantal van 125 tot 130 woningen in het hele plangebied, welk aantal volgens verweerder ook beter past bij het streven naar een hoogwaardig woonmilieu. Dit aantal zal verweerder dan ook als uitgangspunt hanteren bij de goedkeuring van de planuitwerking op basis van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Overigens acht verweerder de ruimere bouwmogelijkheden in het plan vanuit een oogpunt van flexibiliteit eveneens aanvaardbaar. Voorts stemt hij in met de mogelijkheid om tot op 20 meter van de Eschbeek te bouwen, aangezien dit slechts op enkele plaatsen mogelijk zal zijn en er ook reeds bestaande bebouwing aanwezig is op die afstand tot de beek. Ten slotte stelt verweerder dat hij de bouwhoogte in het plan niet bezwaarlijk acht, nu de bestaande houtwallen in het plangebied als coulissen kunnen worden gebruikt. Het plan biedt mogelijkheden om een hoogwaardig woonmilieu in het groen met lage maximale dichtheden te realiseren, aldus verweerder.
Ten aanzien van de als "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)-" bestemde gronden stelt verweerder zich op het standpunt dat dit gebied een verbindingszone vormt tussen de huidige bebouwde omgeving en het buitengebied en zal worden ingericht als een recreatief uitloopgebied. Bij de uitwerking en inrichting zal rekening worden gehouden met de aanwezige bebouwing waardoor overlast zal kunnen worden voorkomen, aldus verweerder.
Het standpunt van de gemeenteraad
2.5.2. Bij brief van 15 september 2006 heeft de gemeenteraad zich op het standpunt gesteld dat het plan maximaal 227 woningen in het plangebied toelaat. Uitgaande van het feit dat er minimaal 32 bestaande woningen zullen worden gehandhaafd, kunnen er naar de mening van de gemeenteraad 195 nieuwe woningen worden gebouwd. Het aantal te handhaven woningen is echter afhankelijk van de individuele gesprekken met de bewoners in het kader van de grondverwerving en de toekomstige verkaveling, aldus de gemeenteraad. De gemeenteraad is echter voornemens 125 tot 130 woningen te bouwen.
Uitgaande van dit gewenste aantal te bouwen woningen is voor elk deelgebied een woningdichtheid bepaald die met 1 woning per hectare is verhoogd, teneinde enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Deze marge is naar de mening van de gemeenteraad noodzakelijk ter voorkoming van het regelmatig aanpassen van het bestemmingsplan alsmede om ruimte te creëren om bij de verkaveling op bepaalde plekken een grotere woningconcentratie aan te brengen. Bovendien kunnen extra woningen eventuele financiële tegenvallers opvangen. Ten slotte stelt de gemeenteraad dat ook indien de maximale mogelijkheden van het plan worden benut een uit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt acceptabel plan kan worden gerealiseerd.
De vaststelling van de feiten
2.5.3. De Afdeling gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.4. Het plan richt zich op de ontwikkeling van vier hoogwaardige woonlocaties in het groen alsmede het realiseren van een stadsrandzone. De hiertoe opgenomen bestemmingen dienen te worden uitgewerkt. Het plangebied, dat als een schil rondom het militaire terrein Zuidkamp ligt, omvat een gebied van ongeveer 57 ha aan de noordkant van Enschede.
2.5.5. Blijkens de plantoelichting richt het plan zich op de ontwikkeling van suburbane woonmilieus en woningen in het groen voor de top van de woningmarkt, ter versterking van de sociaal-economische structuur van Enschede.
Verder vermeldt de plantoelichting dat in het gebied dat is bestemd als "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)- " de nu nog gekanaliseerde Vanekerbeek weer een natuurlijke loop dient te krijgen. Daarnaast wordt in dit gebied ruimte gezocht voor waterberging vanuit het stedelijk gebied en voor fiets- en wandelpaden. De ontwikkeling van dit gebied vindt plaats in overleg met onder meer het Waterschap Regge en Dinkel.
2.5.6. Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder "woning" verstaan: een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Ingevolge artikellid 7.1.4, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, moeten bij het uitwerken van de bestemming "Woondoeleinden, nader uit te werken -(WO*)-" onder meer de volgende bepalingen in acht worden genomen:
a. in het gebied mogen per hectare niet meer woningen worden gebouwd dan op de plankaart is aangegeven;
c. woningen mogen uit niet meer bouwlagen bestaan dan op de plankaart is aangegeven;
d. er mogen uitsluitend vrijstaande woningen of buitenplaatsen worden gebouwd; hierbij dienen de op de plankaart aangegeven matrices in acht genomen te worden;
e. de bouwhoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
In artikel 7.2.1 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is bepaald dat de voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden tevens zijn bestemd voor woningen en agrarische woningen indien zij daartoe op de plankaart nader zijn aangeduid als "W:woning" dan wel "AW:agrarische woning". Het betreft bestaande, niet-conflicterende medebestemmingen binnen de basisbestemming.
Ingevolge artikel 7.2.4., aanhef en 7.2.5, aanhef, van de planvoorschriften mogen ter plaatse van de medebestemmingsaanduidingen "AW" en "W" op de plankaart per "AW" "W" één woning met bedrijfsgebouwen respectievelijk één woning aanwezig zijn onder de daarna genoemde voorwaarden.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Wat betreft de bezwaren van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de Klankbordgroep tegen het plandeel met de bestemming "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)- " voor zover dat is goedgekeurd, overweegt de Afdeling als volgt. Voor zover de Klankbordgroep betoogt dat het gebied dat als "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)- " is bestemd, een verknipt gebied wordt, overweegt de Afdeling dat blijkens de beschrijving in hoofdlijnen het gebied wordt ingericht als recreatief uitloopgebied tussen het te ontwikkelen woongebied en de bestaande wijk Deppenbroek. Bovendien, zo heeft de gemeenteraad ter zitting benadrukt, zal deze zone aansluiten op soortgelijke zones rondom Enschede. Dat dit tot een verknipt gebied zal leiden, heeft de Klankbordgroep verder ook niet aannemelijk gemaakt.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen overlast als gevolg van de in dit gebied beoogde recreatieve voorzieningen en wateroverlast als gevolg van de in dit gebied voorziene Vanekerbeek. De Afdeling overweegt dat de exacte ligging van de diverse recreatieve voorzieningen en de Vanekerbeek eerst in het uitwerkingsplan wordt vastgesteld. Thans staat ter toets of dit bestemmingsplan in de weg staat aan een uitwerking die, mede bezien in het licht van bovengenoemde bezwaren, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling acht voor een dergelijk oordeel geen grond aanwezig. Wat betreft de gevreesde wateroverlast als gevolg van de voorziene Vanekerbeek wordt daaraan toegevoegd dat de inrichting van het gebied, blijkens overweging 2.5.5., in overleg met het waterschap zal plaatsvinden.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)- " voor zover dat is goedgekeurd, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de Klankbordgroep hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht in zoverre goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen van [appellant sub 1], de Klankbordgroep, en [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, zijn, voor zover deze zijn gericht op bovengenoemd plandeel, ongegrond.
2.7. Ten aanzien van de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden, nader uit te werken -(WO*)-" overweegt de Afdeling dat verweerder het, blijkens het bestreden besluit, uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar heeft geacht dat hoogwaardige woonmilieus in een lage dichtheid in het plangebied worden verwezenlijkt. Expliciet is daarbij overwogen dat wordt uitgegaan van in totaal 125 tot 130 nieuwe woningen. Aan dit besluit is mede ten grondslag gelegd dat het college van burgemeester en wethouders schriftelijk heeft bevestigd dat bij de planuitwerking van deze omvang wordt uitgegaan.
Vaststaat dat op grond van het plan een aanzienlijk groter aantal woningen kan worden gebouwd dan het aantal van 125 tot 130 waar de gemeenteraad naar streeft. Dat een dergelijke overmaat nodig zou zijn voor de flexibiliteit bij de uitwerking van het plan en om geclusterde woningen mogelijk te maken, is niet voldoende aannemelijk gemaakt. Hierbij is niet zonder belang dat verweerder in zijn besluit erkent dat het aantal van 125 tot 130 woningen beter aansluit bij het streven naar een hoogwaardig woonmilieu. Gelet op het vorengaande is, anders dan in het bestreden besluit is overwogen, niet verzekerd dat uitsluitend woonmilieus in lage dichtheden aan het plangebied zullen worden toegevoegd.
Op grond van de artikelen 7.1.4., onder a, en 7.2.5, aanhef, van de planvoorschriften, mogen in het plangebied nieuwe woningen worden gebouwd en is aan aanwezige (burger)woningen de medebestemming "Woning" gegeven. De gemeenteraad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat in het plangebied maximaal 227 woningen aanwezig mogen zijn, waarvan er maximaal 195 nieuw mogen worden gebouwd. Wat er echter ook van dit maximale aantal aanwezige woningen zij, vaststaat dat uit de planvoorschriften niet is af te leiden dat bij het totale aantal woningen per hectare dat in de matrices is aangegeven, de bestaande woningen moeten worden meegeteld, hoewel de gemeenteraad daar blijkens het verhandelde ter zitting wel vanuit gaat. In dit verband is eveneens onduidelijk welk gevolg de enige agrarische woning op de gronden met de bestemming "Woondoeleinden, nader uit te werken -(WO*)-" heeft voor het totale aantal nieuw te bouwen woningen. Gelet hierop is uit de planvoorschriften niet duidelijk af te leiden hoeveel nieuwe woningen in het plangebied kunnen worden gebouwd. Dit klemt te meer nu onduidelijkheid bestaat over het totaal aantal te handhaven, bestaande woningen. Dit aantal is, gelet op hetgeen is vermeld in overweging 2.5.2., afhankelijk van onderhandelingen en de uiteindelijke verkaveling van het gebied, zodat aannemelijk is dat het aantal van 32 bestaande woningen, waarvan thans wordt uitgegaan, nog kan wijzigen.
In de planvoorschriften is geen definitie van een zogenoemde buitenplaats opgenomen. Nu niet op voorhand duidelijk is wat hieronder moet worden verstaan, had definiëring in de rede gelegen. Aangezien dit niet is gebeurd, komt aan de term buitenplaats reeds hierom geen betekenis toe. Volgens mededelingen ter zitting van de zijde van de gemeenteraad worden hiermee individuele woningen in een cluster bedoeld of villa-appartementencomplexen met ongeveer vier woningen. Hoewel dit op zichzelf al een rechtsonzekere omschrijving is, overweegt de Afdeling dat, gelet op de definitie van een "woning" in de planvoorschriften, in een groot deel van het plangebied slechts één buitenplaats met maximaal drie woningen per hectare zou zijn toegestaan, hetgeen niet overeenkomt met de bedoeling van de gemeenteraad. Nu voorts aannemelijk is dat de in het plan mogelijk gemaakte bouwhoogte van 15 meter samenhangt met de bouw van deze buitenplaatsen, en deze buitenplaatsen gelet op het voorgaande niet kunnen worden gebouwd, is de noodzaak voor een dergelijke bouwhoogte naar het oordeel van de Afdeling niet meer aanwezig.
Gelet op al het bovenstaande is het plan voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden, nader uit te werken -(WO*)-" in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit beginsel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van de Klankbordgroep, alsmede het beroep van [appellant sub 1] zijn, voor zover het de bovengenoemde plandelen betreft, gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan deze plandelen dient te worden vernietigd.
Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan de genoemde plandelen. Gelet op de omvang van de als "Woondoeleinden, nader uit te werken -(WO*)-" bestemde gronden en de onlosmakelijke samenhang tussen deze en de daar tussen gelegen gronden met de bestemming "Bos" en de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden", ziet de Afdeling aanleiding het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Bos" en het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" dat betrekking heeft op de gronden ten noorden van de Vanekerhoekweg, eveneens te vernietigen en daaraan goedkeuring te onthouden.
Gelet op het bovenstaande behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 1] en de Klankbordgroep geen bespreking meer.
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 1] en de Klankbordgroep te worden veroordeeld.
Voor een proceskostenveroordeling voor [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden, nader uit te werken -(WO*)-" en tegen de onthouding van goedkeuring aan een plangedeelte met de bestemming "Stadsrandzone, nader uit te werken -(ST*)-" ;
II. verklaart het beroep van de Klankbordgroep en het beroep van [appellant sub 1] voor zover gericht tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden, nader uit te werken -(WO*)-" gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 18 april 2006, kenmerk RWB/2005/3207 voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden, nader uit te werken -(WO*)-", de plandelen met de bestemming "Bos" en het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" dat betrekking heeft op de gronden ten noorden van de Vanekerhoekweg;
IV. onthoudt goedkeuring aan het plandelen genoemd onder III;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd;
VI. verklaart het beroep van [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, en de beroepen van [appellant sub 1] en de Klankbordgroep voor het overige, ongegrond;
VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van de bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 741,62 (zegge: zevenhonderdeenenveertig euro en tweeënzestig cent), voor een bedrag van € 644,- toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient als volgt door de provincie Overijssel aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald:
- aan [appellant sub 1]: € 685,23
- aan de Klankbordgroep: € 56,39
VIII. gelast dat de provincie Overijssel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellant sub 1], en € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor de Klankbordgroep, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van der Sluijs, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van der Sluijs
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007