ECLI:NL:RVS:2007:BA9465

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702187/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • P.A. Offers
  • T.M.A. Claessens
  • R.J.R. Hazen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 8 februari 2007. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning. De vreemdeling had in 2003 een aanvraag ingediend, maar de minister had deze ten onrechte als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opgevat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat de vreemdeling geen belang meer had bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De rechtbank had dit beroep ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

200702187/1.
Datum uitspraak: 28 juni 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/32784 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 8 februari 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1.Procesverloop
Bij uitspraak van 8 februari 2007, verzonden op 28 februari 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) ingestelde beroep tegen het niet tijdig door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) nemen van een besluit gegrond verklaard en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 april 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling het volgende.
2.1.1. Bij brief van 15 augustus 2003 heeft de vreemdeling de minister verzocht in zijn verblijf te berusten, zonodig met gebruikmaking van de inherente afwijkingsbevoegdheid. Bij reactie van 18 november 2003 heeft de minister de vreemdeling medegedeeld dat, voor zover thans van belang, nu de beslissing tot afwijzing van de aanvraag om toelating als vluchteling in rechte vaststaat, hij geen ruimte aanwezig acht de zaak opnieuw te beoordelen. Bij brief van 24 november 2003 heeft de vreemdeling tegen deze brief bezwaar gemaakt. Bij brief van 6 februari 2006 heeft de vreemdeling de gronden van dat bezwaarschrift aangevoerd en daarbij onder meer gesteld dat hij met zijn brief van 15 augustus 2003 heeft beoogd een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de discretionaire bevoegdheid in te dienen.
Bij brief van 9 maart 2006 heeft de minister de vreemdeling medegedeeld dat, voor zover thans van belang, hij de brief van 18 november 2003 intrekt, de brief van 15 augustus 2003 als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opvat en inhoudelijk op die aanvraag zal beslissen. Bij brief van 3 juli 2006 heeft de minister het bezwaarschrift van 24 november 2003 ter verdere behandeling als beroepschrift naar de rechtbank doorgezonden.
Bij besluit van 12 september 2006 heeft de minister de aanvraag van 15 augustus 2003 afgewezen. Bij uitspraak van 8 februari 2007 in zaak nos. AWB 06/47733 en 06/50994 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen een termijn van zes weken een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, omdat - samengevat weergegeven - de minister de aanvraag van 15 augustus 2003 ten onrechte als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft opgevat. Bij uitspraak van heden in zaak no. 200702180/1 heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, deze uitspraak bevestigd.
2.1.2. Gelet op die uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank had de vreemdeling geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft dat beroep derhalve ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De grief behoeft geen bespreking.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag niet-ontvankelijk verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 8 februari 2007 in zaak no. AWB 06/32784;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Hazen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2007
452
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak