200606397/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant a], [appellant b], [appellant c] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 12 december 2005 heeft de gemeenteraad van Zutphen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 november 2005, het bestemmingsplan "Sutfene" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 juli 2006, no. 2006-000688, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 29 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per telefaxbericht, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 23 november 2006 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Zutphen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Zutphen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Zutphen, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Zutphen, ing. H.S. Zuethoff en ing. T. Lubbers, ambtenaren van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.
Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
2.2.1. [appellant b] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan ingebracht bij de gemeenteraad.
Het beroep van [appellant b] ziet op de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden, zorgcentrum -Mz-". Bij de vaststelling van het plan is artikel 5 van de planvoorschriften, dat betrekking heeft op deze bestemming, gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan doordat het woord "verdiepte" uit dit voorschrift is geschrapt. Uit de strekking van artikel 27 van de WRO vloeit voort dat het beroep slechts ontvankelijk is voor zover de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen voor [appellant b] een ongunstigere situatie bewerkstelligen ten opzichte van het ontwerpplan. Wat betreft de wijziging van artikel 5 doet deze situatie zich niet voor. Ook geen van de overige omstandigheden doet zich voor.
Het beroep voor zover ingediend door [appellant b] is dan ook niet-ontvankelijk.
2.2.2. De gemeenteraad heeft gesteld dat het beroep voor zover ingediend door [appellant c] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat [appellant c] zelf geen zienswijze tegen het ontwerpplan heeft ingediend. Wel is een zienswijze ingediend door de "Belangenvereniging Ongeruste Omwonenden Zuytvenne" die door [appellant c] mede is ondertekend. Deze belangenvereniging heeft bij verweerder geen bedenkingen tegen het plan ingebracht en ook geen beroep ingesteld.
Ter zitting is gebleken dat de "Belangenvereniging Ongeruste Omwonenden Zuytvenne" (hierna: BOOZ) geen rechtspersoon is. Er is een zienswijze tegen het ontwerpplan ingediend door de natuurlijke personen, die hebben gehandeld onder de naam BOOZ, onder wie F.W. Janssen. In het vervolg van de bestemmingsplanprocedure heeft [appellant c] gehandeld onder zijn eigen naam en tijdig bedenkingen tegen het plan ingediend. Gelet hierop ziet de Afdeling geen reden om [appellant c] niet in zijn beroep te ontvangen.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellanten
2.4. Ter zitting hebben appellanten gesteld dat hun beroep is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden, zorgcentrum -MZ-".
Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden, zorgcentrum -Mz-". Appellanten vrezen een verslechtering van het woon- en leefklimaat bij hun woningen aan de [locatie] door een toename van parkeer- en verkeersoverlast vanwege deze plandelen. Volgens hen is een gepretendeerde toename van 120 verkeersbewegingen op de Coehoornsingel te weinig. Zij stellen dat de plandelen ten onrechte worden ontsloten op de Coehoornsingel, nu de singel deze toename zonder aanvullende verkeersmaatregelen niet kan verwerken. Ook zal de luchtkwaliteit rond de Coehoornsingel verslechteren als gevolg van de zoektocht naar een parkeerplek.
2.5. Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft hieraan goedkeuring verleend.
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. Het plangebied ligt ten noordoosten van de binnenstad (Nieuwstad) van Zutphen. Binnen het plangebied liggen de locaties Leeuwerikweide, 't Slingerbosch en 's Heerensteen. Op deze locaties zijn thans verpleeghuizen en een verzorgingshuis aanwezig.
Het plan beoogt een nieuwe invulling binnen het plangebied mogelijk te maken en heeft tot doel het realiseren van nieuwbouw. Op de locaties 't Slingerbosch en 's Heerensteen is voorzien in een verpleeghuis, verzorgingshuis, ondersteunende functies, bijzondere woonvormen en verzorgingsappartementen. Het verzorgingshuis op de Leeuwerikweide zal worden verplaatst naar en worden gecombineerd met het verpleeghuis op de locatie 't Slingerbosch.
2.6.2. Aan de gronden van de locaties 't Slingerbosch en 's Heerensteen zijn onder meer de bestemmingen "Maatschappelijke doeleinden, zorgcentrum -Mz-" en "Verblijfsdoeleinden" toegekend.
In artikel 8, lid A 2, van de planvoorschriften, dat deel uitmaakt van de beschrijving in hoofdlijnen, is bepaald als uitgangspunt dat ter plaatse van de aanduiding "ondergrondse parkeervoorzieningen" centrale, ondergrondse parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Een deel van de gronden op de locaties 't Slingerbosch en 's Heerensteen met de bestemming "Verblijfsdoeleinden" is voorzien van de aanduiding "ondergrondse parkeervoorzieningen".
2.6.3. De locaties 't Slingerbosch en 's Heerensteen worden ontsloten door een toegangsweg die aansluit op de Coehoornsingel. Het wegprofiel van de Coehoornsingel bestaat uit één rijbaan met twee rijstroken met aanliggende fietspaden en een stoep.
2.6.4. Door het "Bureau voor verkeerskundige Advisering" (BVA) is onderzoek verricht naar de verkeerskundige gevolgen van het plan waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 3 augustus 2005 (hierna: het verkeersrapport).
In dit rapport is vermeld dat op de locaties 't Slingerbosch en 's Heerensteen 128 parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat de veranderingen als zodanig een geringe toename van de behoefte aan parkeerplaatsen meebrengt. In het rapport staat dat in het totaal 256 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. Volgens het rapport kunnen met dit aantal, in tegenstelling tot de huidige situatie, alle motorvoertuigen in de toekomst op het eigen parkeerterrein bij deze locaties parkeren. In het verkeersrapport zijn de verwachte verkeersstromen berekend op basis van parkeernormen. Bij de berekening is rekening gehouden met de bezettingsgraad, het dubbel gebruik en het feit dat alleen bestemmingsverkeer zal parkeren op het parkeerterrein. Volgens de berekeningen neemt het aantal verkeersbewegingen voor deze locaties toe met 120, waardoor het verkeer op de Coehoornsingel vanwege het plan met 50 (lees: 60) voertuigen zal toenemen.
2.6.5. In artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) is bepaald dat bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de hierin genoemde grenswaarden voor de in dit besluit genoemde stoffen in acht moeten nemen.
2.6.6. Ten behoeve van het plan is door "Grontmij Nederland B.V." onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 18 oktober 2005 (hierna: het luchtkwaliteitrapport). In het luchtkwaliteitrapport is vermeld dat de te verwachten luchtkwaliteit is berekend in de nabijheid van wegen. In het rapport staat dat bij de berekeningen tevens de bijdrage van het plan is betrokken. Volgens het rapport werden in 2004 de in het Blk 2005 genoemde grenswaarden voor de daarin genoemde stoffen in de nabijheid van de Coehoornsingel niet overschreden. In het rapport is vermeld dat ook als gevolg van het plan de in het Blk 2005 genoemde grenswaarden voor de daarin genoemde stoffen niet zullen worden overschreden.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Appellanten hebben niet gemotiveerd bestreden waarom niet van de bevindingen in het verkeersrapport kan worden uitgegaan. Zij hebben derhalve onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het verkeersrapport met betrekking tot de parkeerbehoefte en de verwachte toename van 120 verkeersbewegingen met betrekking tot de locaties 't Slingerbosch en 's Heerensteen onjuistheden bevat of leemten in kennis vertoont. Op de locaties 't Slingerbosch en 's Heerensteen zijn 256 parkeerplaatsen voorzien. Uit het verkeersrapport volgt dat meer parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd dan nodig zijn vanwege de veranderingen op de plandelen. De Afdeling overweegt in dat verband dat met het extra aantal te realiseren parkeerplaatsen wordt beoogd om in de toekomst, in tegenstelling tot de huidige situatie, op de locaties 't Slingerbosch en 's Heerensteen volledig in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Zo al, zoals appellanten ter zitting hebben gesteld, van dit parkeerterrein een verkeersaantrekkende werking uitgaat, overweegt de Afdeling dat blijkens het verhandelde ter zitting de parkeerplaatsen op privé-terrein zullen worden gerealiseerd en maatregelen kunnen worden genomen tegen ongewenst openbaar parkeren op dit terrein. De Afdeling overweegt dat het plan de aanleg van parkeervoorzieningen mogelijk maakt. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet hoeft te worden gevreesd voor parkeeroverlast op de Coehoornsingel vanwege de planwijziging en dat de toename van de verkeersbelasting op de Coehoornsingel ten gevolge van de plandelen gering zal zijn.
2.7.1. Gezien de aard van de weg en de geringe toename van 60 motorvoertuigen vanwege de plandelen heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Coehoornsingel voldoende capaciteit biedt voor de afwikkeling van de te verwachte toename van het verkeer vanwege de plandelen.
2.7.2. Voor zover appellanten stellen dat extra verkeersbewegingen zullen ontstaan ten gevolge van de zoektocht naar een parkeerplek in de omliggende omgeving van de locaties 't Slingerbosch en 's Heerensteen, mist deze stelling feitelijke grondslag omdat deze locaties volledig in hun eigen parkeerbehoefte kunnen voorzien.
2.7.3. Nu uit het luchtkwaliteitrapport blijkt dat ook na realisering van de plandelen wordt voldaan aan de in het Blk 2005 genoemde grenswaarden heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre niet in strijd is met het Blk 2005.
2.7.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de plandelen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend door [appellant b];
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Leurs, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Leurs
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007