ECLI:NL:RVS:2007:BA9294

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607030/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een bestuursrechtelijke uitspraak inzake vergunningintrekking kindercentrum

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 juli 2007 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 6 september 2006. Het verzoek tot herziening werd ingediend door mr. M. Spaa, curator in het faillissement van de stichting 'Stichting Algemeen Beheer en Bestuur Kinderopvang', h.o.d.n. Stichting Vill'ABB, en de stichting 'Stichting Stedebouw en Stadsherstel'. De aanleiding voor het verzoek was de intrekking van de vergunning voor de exploitatie van een kindercentrum aan de Stationsweg 170 door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Verzoeker sub 1 stelde dat hij op basis van de Wet openbaarheid van bestuur documenten had verkregen die zouden aantonen dat het college ten onrechte had gehandeld door de vergunning in te trekken, en dat andere kindercentra wel met terugwerkende kracht BBL-ontheffingen hadden gekregen.

De Afdeling overwoog dat volgens artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen partijen die bij de oorspronkelijke uitspraak betrokken waren, een verzoek tot herziening kunnen indienen. Aangezien verzoekster sub 2 geen partij was bij de eerdere uitspraak, werd haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker sub 1 had bovendien niet aangetoond dat de documenten die hij had overgelegd, niet eerder bekend konden zijn. De Afdeling concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening van de eerdere uitspraak. Daarom werd het verzoek van verzoeker sub 1 afgewezen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200607030/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
1.    mr. M. Spaa, kantoorhoudend te Den Haag, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de stichting "Stichting Algemeen Beheer en Bestuur Kinderopvang", h.o.d.n. Stichting Vill'ABB, gevestigd te Den Haag,
2.    de stichting "Stichting Stedebouw en Stadsherstel", gevestigd te Den Haag,
verzoekers,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2006, in zaak no.
200600859/1.
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 6 september 2006, in zaak no.
200600859/1, heeft de Afdeling, beslissend op het hoger beroep van verzoeker sub 1, de uitspraak in zaak nr. AWB 03/4750 van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 december 2005 bevestigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 18 september 2006 hebben verzoekers de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht. Verzoekers hebben nadere stukken opgestuurd bij brieven van 1 oktober, 3 oktober, 3 november, 8 november, 12 november, 22 november, 28 november, 30 november, 4 december, 6 december, 12 december, 14 december 2006 en 2 januari, 5 januari, 8 januari, 12 januari, 15 januari, 30 januari, 31 januari, 2 februari, 12 februari, 13 februari, 19 februari, 23 februari, 2 maart, 5 maart, 6 maart, 8 maart, 12 maart, 19 maart, 22 maart, 2 april, 3 april, 4 april, 5 april, 6 april, 10 april, 11 april en 12 april 2007.
Bij brief van 6 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) van antwoord gediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 april 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [bestuurder], en het college, vertegenwoordigd door mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag, en mr. J. Schmal, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2.    Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt. Volgens artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kunnen alleen partijen een verzoek tot herziening indienen. Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht was verzoekster sub 2 geen partij. Daarom zal haar verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3.    Verzoeker sub 1 heeft aan het verzoek tot herziening ten grondslag gelegd dat hij op grond van de Wet openbaarheid van bestuur beschikking heeft gekregen over documenten waaruit zou blijken dat het college ten onrechte de vergunning van de stichting "Stichting Algemeen Beheer en Bestuur Kinderopvang", h.o.d.n. Stichting Vill'ABB (hierna: Stichting Vill'ABB), voor de exploitatie van een kindercentrum aan de Stationsweg 170 heeft ingetrokken. Uit de documenten, waaronder zogeheten Beroepsbegeleidende leerweg-ontheffingen (hierna: BBL-ontheffingen) van andere kindercentra en de aanvragen daarvoor, en lijsten van BBL-ers die werkzaam waren in die andere kindercentra, zou volgens verzoeker blijken dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel wel met terugwerkende kracht BBL-ontheffingen aan andere kindercentra heeft verleend.
2.3.1.    Niet in geschil is dat [bestuurder], als toenmalig bestuurder van de Stichting Vill'ABB, reeds in 2003 over de lijsten met BBL-ontheffingen van andere kindercentra beschikte. Niet valt in te zien dat de door verzoeker sub 1 overgelegde documenten, die betrekking hebben op deze lijsten, niet eerder door hem, dan wel zijn rechtsvoorgangers, hadden kunnen worden opgevraagd bij het college. Dat verzoeker sub 1 niet tijdig vóór de behandeling van de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan thans herziening wordt verzocht, ervoor heeft gezorgd dat hij kon beschikken over de door hem overgelegde documenten, dient voor zijn rekening te komen. Daarom kan niet worden geoordeeld dat deze documenten en de daarin vervatte feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet vóór die uitspraak bij verzoeker sub 1 bekend konden zijn.
2.4.    Gelet op het vorenstaande is geen sprake van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb en dient het verzoek van verzoeker sub 1 te worden afgewezen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het verzoek voor zover ingediend door verzoekster sub 2 niet-ontvankelijk;
II.    wijst het verzoek ingediend door verzoeker sub 1 af.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Können
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007
301-512.