200606502/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging van Watereigenaren en Rechthebbende Gebruikers", gevestigd te Reeuwijk,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 19 december 2005 heeft de gemeenteraad van Reeuwijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 november 2005, het bestemmingsplan "Goudse Hout, 2e partiële herziening" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 4 juli 2006, no. DRM/ARW/06/1466, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 31 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door H.E. Tuinhout en verweerder, vertegenwoordigd door ing. P.D. Verstoep zijn verschenen. Voorts is daar gehoord als partij de gemeenteraad van Reeuwijk, vertegenwoordigd door M. Riethoff en A. Blijleven.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan betreft enkele percelen aan de Platteweg, gelegen aan de Reeuwijkse plassen. Met het plan wordt beoogd de bouw- en gebruiksmogelijkheden van deze gronden te beperken en een bestemming toe te kennen die aansluit bij de bestaande situatie.
Het standpunt van appellante
2.3. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "autobedrijf" respectievelijk "handel in tuingoederen", die zien op een autobedrijf aan de Platteweg 18 en op een handel in tuingoederen aan de Platteweg 38. Ter zitting is komen vast te staan dat het beroep zich uitsluitend richt tegen de mogelijkheid die de bouwvoorschriften behorende bij deze plandelen bieden om de totale inhoud van de aanwezige bedrijfsbebouwing te vergroten met 10%.
Het standpunt van verweerder
2.4. Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft hieraan goedkeuring verleend. Verweerder heeft ten aanzien van de stelling van appellante overwogen dat vergroting van de inhoud van de totaal aanwezige bedrijfsbebouwing van de in het plangebied gevestigde niet-agrarische bedrijven met 10% in lijn is met het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals verwoord in de nota Regels voor Ruimte.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. In het plangebied zijn twee bedrijven aanwezig. Het betreft een autobedrijf aan de Platteweg 18 dat in het voorliggende plan de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", met de aanduiding "autobedrijf" heeft gekregen en een tuinhandel aan de Platteweg 38 die de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", met de aanduiding "handel in tuingoederen" heeft gekregen.
In de stukken staat dat hetgeen binnen deze bestemmingen is toegestaan aansluit op de vigerende milieuvergunningen van de bedrijven. De overige percelen die in het plangebied aanwezig zijn hebben alle de bestemming "Woondoeleinden Wd" gekregen.
2.5.2. Artikel 5-I, derde lid, van de planvoorschriften, in samenhang gelezen met de lijst bebouwing niet-agrarische bedrijven, biedt de mogelijkheid om de bestaande inhoud van de bedrijfsbebouwing exclusief de bedrijfswoning en de bijbehorende erfbebouwing van het autobedrijf aan de Platteweg 18 uit te breiden van de reeds aanwezige 1316 m3, naar maximaal 1447,6 m3. De handel in tuingoederen aan de Platteweg 38 mag volgens dit voorschrift uitgebreid worden van de reeds aanwezige 2898,6 m3, naar maximaal 3188,5 m3. Deze uitbreidingsmogelijkheden komen neer op een uitbreiding van ongeveer 10%.
2.5.3. In het bestemmingsplan "Goudse Hout", waarvan dit plan een partiële herziening is heeft het perceel Platteweg 18 de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "autohandel". Het perceel Platteweg 38 heeft in dat plan de bestemming "Gemengde doeleinden". De overige percelen die in deze herziening zijn opgenomen hadden in het bestemmingsplan "Goudse Hout" de bestemming "Gemengde doeleinden", met uitzondering van Platteweg 16 dat de bestemming "Bedrijfsdoeleinden en de aanduiding "autohandel" had.
In de plantoelichting staat dat de herziening van dit plan is ingegeven door de wens de ruime bouwmogelijkheden die hierin zijn opgenomen in verband met de mogelijkheid tot bedrijfsactiviteiten te beperken. Deze mogelijkheden hadden onbedoeld ook tot gevolg dat grote woningen konden worden opgericht, wat niet als een gewenste ontwikkeling in het landelijke gebied wordt gezien, aldus de plantoelichting. Om die reden is volgens de toelichting gekozen voor het vervangen van de bestemming "Gemengde doeleinden" door een bij ieder plandeel passende maatbestemming. Dit is volgens de stukken mogelijk omdat een groot aantal van de bedrijven in de loop van de tijd is gesaneerd.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.4. Vaststaat dat het plan in zijn algemeenheid is gericht op het beperken van bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden en het opnemen van een bestemming overeenkomstig hetgeen aanwezig is.
Het opnemen van een uitbreidingsmogelijkheid waarmee de inhoud van de bestaande bedrijfsgebouwen met 10% kan worden vergroot is geen ongebruikelijke regeling. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat bestaande bedrijven in beginsel enige uitbreidingsmogelijkheid dient te worden geboden. Niet is gebleken welke belangen, mede afgewogen tegen de belangen van de aanwezige bedrijven, in dit geval aan het opnemen van deze regeling in de weg staan. Hierbij wordt tevens in aanmerking genomen dat geen grond bestaat om het standpunt van verweerder dat van het plan geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding behoeven te worden verwacht, onjuist te achten. In dit verband is van belang dat het Hoogheemraadschap Rijnland geen aanleiding heeft gezien voor het maken van opmerkingen over het plan en dat appellante niet nader met feiten heeft aangetoond welke negatieve gevolgen zich desondanks zouden kunnen voordoen.
2.5.5. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Bosnjakovic
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007